Waarom gebruiken we nog dierproeven (en wanneer kunnen we daarmee stoppen)?

In Nederland worden elk jaar nog meer dan 400.000 dierproeven uitgevoerd. En hoewel de meeste wetenschappers daar ook niet onverdeeld enthousiast over zijn, lijkt dat aantal nauwelijks te dalen. Het roept de vraag op of we eigenlijk wel zonder dierproeven kunnen.

Iets meer dan 492.000: zoveel dierproeven werden er – volgens de laatste cijfers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit – in 2022 uitgevoerd. Het is een lichte stijging ten opzichte van 2021, toen in Nederland bijna 478.000 dierproeven werden geregistreerd. Maar we blijven – voor het vijfde jaar op rij – wel netjes onder de 500.000 dierproeven. “En daarmee is het aantal dierproeven de laatste jaren eigenlijk vrij constant,” aldus professor Merel Ritskes-Hoitinga, hoogleraar Evidence-based Transitie Proefdiervrije Innovaties bij de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht.

Dierproeven
Proefdieren kunnen om verschillende redenen worden ingezet. De meeste dierproeven die in 2022 werden uitgevoerd – zo’n 142.528 – vonden plaats in het kader van toxiciteits- en veiligheidstesten. Maar ook fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek vereisten behoorlijk wat dierproeven: respectievelijk 122.349 en 92.021 stuks. Welke dieren er precies gebruikt worden, verschilt van onderzoek tot onderzoek, maar in veruit de meeste gevallen gaat het om knaagdieren, zoals muizen, ratten en konijnen. Maar ook kippen, vissen, varkens en runderen worden bijvoorbeeld veelvuldig gebruikt. De mate waarin deze dieren ongerief ervaren door toedoen van de dierproef loopt ook sterk uiteen. Zo wordt een hond bij wie wat bloed wordt afgenomen voor onderzoeksprojecten alvorens zijn baasje hem weer meeneemt naar huis ook al tot een proefdier gerekend. In dat geval is er duidelijk sprake van licht ongerief. In 2022 zou 52,4 procent van de proefdieren licht ongerief hebben ervaren, terwijl 40,2 procent matig ongerief ervoer. Bij 1 procent was sprake van ernstig ongerief en 6,4 procent van de proefdieren overleed onder narcose.

Onvoorspelbaar
Dat er in Nederland nog zoveel dierproeven plaatsvinden, is eigenlijk heel onwenselijk. Allereerst natuurlijk met het oog op het dierenwelzijn. Maar er is nog een reden om dierproeven te laten varen, zo vertelt Ritskes-Hoitinga. “Ook wetenschappelijk gezien is er een goede reden om naar alternatieven te gaan kijken. Zo zien we bijvoorbeeld bij het testen van geneesmiddelen dat dierproeven helemaal niet zo goed kunnen voorspellen of een geneesmiddel ook bij mensen goed zal gaan werken.” Maar liefst 90 procent van de positieve resultaten die wetenschappers met geneesmiddelenonderzoek onder proefdieren boeken, vertalen zich later in klinisch onderzoek (oftewel onderzoek onder mensen) niet naar een eveneens positieve uitkomst. “Bij een ziekte als Alzheimer ligt dat percentage zelfs nog hoger,” zo vertelt Ritskes-Hoitinga. “Zo’n 99,6 procent van de middelen die met een positieve aanbeveling uit dierproeven komen rollen, blijken in de kliniek te falen.”

Alternatief
En daarmee zijn proefdieren dus helemaal niet zo’n goede representatie van de mens en schetsen dierproeven – in ieder geval tijdens geneesmiddelenonderzoek – helemaal niet zo’n betrouwbaar beeld. Wetenschappers zijn zich daar natuurlijk terdege van bewust en zij hebben de afgelopen decennia dan ook hard gewerkt aan alternatieven. En met succes. “Er zijn nieuwe wetenschappelijke technologieën ontwikkeld die veel sneller, een veel beter beeld kunnen geven dan dierproeven,” aldus Ritskes-Hoitinga. “Zo zijn onderzoekers vandaag de dag bijvoorbeeld in staat om in het laboratorium de meest uiteenlopende menselijke weefsels en zelfs vrij complete mini-organen te kweken.” Omdat die weefsels en mini-organen uit menselijke cellen worden opgebouwd, is hun reactie op geneesmiddelen, voedingsstoffen, chemicaliën, etc. – in vergelijking met de reactie van vergelijkbare weefsels of organen van een proefdier – veel representatiever voor hoe een menselijk lichaam daarop reageert.

KI
Daarnaast wordt er op dit moment ook met grote belangstelling gekeken naar kunstmatige intelligentie (KI). “Er zijn studies die aantonen dat KI op basis van bestaande onderzoeksgegevens de toxicologie van chemicaliën (met een onbekende toxiciteit, red.) beter kan inschatten dan wanneer we dat met behulp van nieuwe dierproeven zouden proberen te doen.”

Wetgeving
En zo zijn er inmiddels dus de nodige alternatieven voor dierproeven (in ontwikkeling). Maar het heeft – zo blijkt uit de cijfers van de Voedsel- en Warenautoriteit – nog niet tot een afname van het aantal dierproeven geleid. Hoe kan dat? We vroegen het Ritskes-Hoitinga. “Het grootste probleem is dat de wetgeving niet meebeweegt. De wetgever vraagt nog altijd om dierproeven, terwijl het alternatief daarvoor eigenlijk beter is!” Ze illustreert het met een voorbeeld. “Er is een gevalideerde wetenschappelijke test waarin een beetje menselijk bloed gebruikt kan worden om vast te stellen of er verontreinigende stoffen in een medicijn zitten. 25 jaar geleden is al vastgesteld dat deze aanpak een betrouwbare vervanger is voor de konijnenproef (waarbij medicijnen dus op konijnen worden getest om vast te stellen of ze verontreinigende stoffen herbergen, red.). Maar pas recent is deze aanpak ook in de Europese wetgeving opgenomen.” Oftewel, pas sinds kort is het onderzoekers toegestaan met wat druppels menselijk bloed in plaats van een aantal onfortuinlijke konijnen aan de wetgever aan te tonen dat een medicijn geen verontreinigende stoffen herbergt. “Alleen in de EU,” zo benadrukt Ritskes-Hoitinga. “Want in de VS en China is het nog niet toegestaan.”

Traditioneel
Maar de wetgever is niet het enige probleem. Ook wetenschappers zelf zijn soms nog wat huiverig om een proefdiervrije aanpak te omarmen. “Het is ook traditionalisme,” denkt Ritskes-Hoitinga. “Het academische systeem is zo ingericht dat je beloond wordt naar het aantal artikelen dat je in high impact journals publiceert. En die publicaties zijn van oudsher gestoeld op dierproeven en daarmee zijn dus eigenlijk hele carrières daar op gebaseerd. Dit is hoe we onderzoek traditioneel erkennen en waarderen.” Afscheid nemen van proefdieren vereist dan ook een radicaal andere manier van denken. En natuurlijk zijn er wetenschappers die daartoe bereid zijn. Maar vaak krijgen ze nog het deksel op de neus, weet Ritskes-Hoitinga. “Ik ken collega’s die artikelen ingestuurd hebben naar een journal met daarin conclusies die gebaseerd waren op in-vitro test (oftewel tests buiten een levend organisme, meestal met behulp van geïsoleerde weefsels, organen of cellen, red.) en vervolgens van reviewers te horen kregen dat ze alsnog dierproeven moesten uitvoeren om hun bevindingen te staven.”

TPI
Het voelt misschien een beetje als vechten tegen de bierkaai. Maar Ritskes-Hoitinga is optimistisch. En daar is ook wel reden toe. Zo is in Nederland een paar jaar geleden op initiatief van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het politiek traject TPI opgericht. Dat staat voor Transitie Proefdiervrije Innovatie. Binnen het traject werken betrokken ministeries, bedrijven en kennisinstellingen aan het verminderen van dierproeven en het promoten van alternatieven daarvoor. Zowel in Nederland als daarbuiten. Want dit is een grensoverschrijdende missie, zo benadrukt Ritskes-Hoitinga, die zelf ook binnen TPI actief is. “Als je een stof op de markt wilt brengen en in Europa kan dat zonder dierproeven, maar in de VS zijn dierproeven wel vereist, dan wordt het ingewikkeld.”

Buitenland
In Nederland worden op jaarbasis dus meer dan 400.000 dierproeven uitgevoerd. Maar hoe zit dat in het buitenland? Exacte cijfers zijn er niet. Maar volgens schattingen zouden wereldwijd op jaarbasis zo’n 200 miljoen proefdieren worden gebruikt.

Momentum
Het goede nieuws is dat de transitie naar een proefdiervrije wereld wel momentum lijkt te krijgen. Zo worden er ook buiten Nederland maatregelen getroffen om proefdieren (langzaam) overbodig te maken. “Zo wordt in de Europese Commissie nu gesproken over het maken van een strategisch plan dat erop gericht is om dierproeven uit te faseren.” Die gesprekken volgden nadat 1,2 miljoen Europese burgers hun handtekening zetten onder een brief waarin de Europese Commissie werd opgeroepen zo’n strategisch plan te maken. Het geeft wel aan dat het streven naar een proefdiervrije wereld leeft. En niet alleen binnen Europa. “Zo is in de VS in 2022 de FDA Modernization Act aangenomen, die het in principe mogelijk maakt om bevindingen gebaseerd op proefdiervrij onderzoek te accepteren. En in Canada is recent ook een wet aangenomen die het mogelijk maakt om de veiligheid van chemicaliën vast te stellen zonder dat daar proefdieren voor nodig zijn.”

Is die proefdiervrije toekomst dan toch dichterbij dan die bijna 500.000 dierproeven die elk jaar nog in Nederland worden uitgevoerd, doen vermoeden? “We zouden het aantal dierproeven nu al met 80 procent kunnen verminderen,” is de overtuiging van Ritskes-Hoitinga. Dat de praktijk weerbarstiger is, komt vooral door wetgeving. Als die verandert, kan het snel gaan. “Een daadwerkelijke reductie van het aantal dierproeven van 80 procent in 2030 is heel reëel.”

Bronmateriaal

"Zo doende 2022 jaaroverzicht" - Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
Interview met Merel Ritskes-Hoitinga
Afbeelding bovenaan dit artikel: Africa Images (via Canva Pro)

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd