Ja, vruchtbaarheidsbehandelingen laten sporen na op de genen van de baby. Maar alleen tijdelijk.
Tegenwoordig zijn voortplantingstechnieken bedoeld voor mensen die moeite hebben om zwanger te raken heel gewoon. De eerste baby die via een IVF-behandeling ter wereld kwam, was de Britse Louise Brown in 1978. Sindsdien zijn er zo’n zeven miljoen mensen via geassisteerde voortplantingstechnieken geboren. Hoewel de methode dus al een tijdje in gebruik is, is nog steeds niet helemaal duidelijk welke gezondheidsrisico’s deze op lange termijn met zich mee kan brengen. In een nieuwe studie hebben onderzoekers geprobeerd daar meer inzicht in te krijgen.
Genen
In de studie keken de onderzoekers naar 158 mensen in de leeftijd van 22 tot 35 jaar die via geassisteerde voortplantingstechnieken (IVF en GIFT, zie kader) ter wereld waren gekomen. Daarnaast bestudeerden ze 75 mensen die op natuurlijke wijze waren verwekt. Uit de resultaten blijkt dat vruchtbaarheidsbehandelingen een soort biologische ‘afdruk’ achterlaten op de genen bij de baby. En deze kunnen bij de geboorte worden gemeten.
* Bij IVF worden er eicellen verwijderd bij de vrouw en in een petrischaaltje geplaatst. Vervolgens worden er zaadcellen toegevoegd, waarna deze 24 uur de tijd krijgen om de eicel te bevruchten. Na bevruchting worden de bevruchte eicellen in een ander medium geplaatst, waar ze zich verder kunnen ontwikkelen. Na enkele dagen worden de embryo’s teruggeplaatst in de baarmoeder.
* Bij GIFT worden de eitjes van een vrouw verwijderd, met sperma vermengd en daarna onmiddellijk in de eileider samengebracht. Dit in tegenstelling tot IVF, waar het bevruchte eitje eerst een paar dagen in een laboratorium wordt gekweekt voordat het in de baarmoeder wordt overgebracht.
80 procent van de deelnemers uit de studie waren verwekt middels IVF, 20 procent met GIFT.
Epigenetische veranderingen
“We hebben duidelijk bewijs gevonden voor epigenetische veranderingen in de bloedmonsters van baby’s die zijn geboren via voortplantingstechnieken,” vertelt onderzoeker Boris Novakovic aan Scientias.nl. “Het epigenetische kenmerk dat we bekeken, de DNA-methylering, reguleert de DNA-structuur en de genexpressie. In totaal identificeerden we verschillen op 230 regio’s in het genoom. Hoewel dit slechts een klein deel van de 720.000 gemeten regio’s vertegenwoordigt, werden verschillende hiervan teruggevonden in de baby’s die via voortplantingstechnieken geboren zijn. Dit bevestigt dat het effect echt is en niet door toeval tot stand komt.” De reden voor deze epigenetische veranderingen hebben waarschijnlijk te maken met ingrepen tijdens de vroege ontwikkeling. Denk bijvoorbeeld aan de extra hormonen die veel voorkomen bij vruchtbaarheidsbehandelingen, of de hormonale stimulatie van de eierstokken.
Volwassenen
Hoewel de gen-verschillen dus duidelijk bij de geboorte gemeten kunnen worden, kwamen de onderzoekers erachter dat de effecten maar van korte duur zijn. “Toen we de 230 regio’s in het bloed van dezelfde personen op volwassen leeftijd opnieuw bekeken, ontdekten we dat de meeste veranderingen waren verdwenen,” vertelt Novakovic. En dat is opvallend. Want hoe kan dat? “Epigenetische kenmerken geven de celidentiteit aan – en daarom moeten ze na elke celdeling behouden, of hersteld worden,” legt Novakivic desgevraagd uit. “Dit onderhoud wordt uitgevoerd door een groep enzymen en is gevoelig voor omgevingssignalen. Het zou dus kunnen dat cellen simpelweg de verschillen van het DNA-mythylering ‘vergeten’, door ze niet over een groot aantal celdelingen mee te nemen.” Maar helemaal zeker van zijn zaak is de onderzoeker nog niet. “We hopen dat toekomstig onderzoek naar specifieke celtypen deze vraag kan beantwoorden,” laat hij weten.
Aangeboren afwijkingen
Het onderzoek geeft ook een mogelijke verklaring waarom IVF-verwekte kinderen vaker vroeger geboren worden, een lager geboortegewicht hebben of aangeboren afwijkingen hebben. “In onze vorige studie hebben we geconstateerd dat het risico op aangeboren afwijkingen bij IVF-verwekte kinderen ongeveer zes procent is tegenover vier procent bij natuurlijk verwekte baby’s,” zegt Novakivic. “Dit is een kleine toename. Een reeks van factoren kan hiertoe bijdragen, waaronder zaken die te maken hebben met onvruchtbaarheid of epigenetische processen geassocieerd met IVF. Op dit moment blijft de oorzaak (of oorzaken) echter nog onduidelijk.”
IVF-behandelingen
Een eerdere studie vond ook al voorzichtige aanwijzingen dat IVF-kinderen als tieners een grotere kans hebben op een hoge bloeddruk. Al is voorzichtigheid op zijn plaats. De omstandigheden waaronder deze kinderen in het lab verwekt werden, waren veel ‘primitiever’ dan nu het geval is. Het is dan ook zeker niet bewezen dat de reageerbuisbaby’s van dit moment dezelfde risico’s lopen. In de afgelopen veertig jaar hebben IVF-behandelingen namelijk al heel wat transformaties ondergaan. “De processen veranderen voortdurend,” zegt Novakivic, “voornamelijk met als doel het slagingspercentage van de zwangerschap te verhogen.” Zo is bijvoorbeeld het medium waarin de bevruchte eicellen worden geplaatst al aangepast, de manier waarop het sperma wordt ingevroren, eveneens de manier waarop het sperma in de eicellen wordt geïnjecteerd. “Ook de medicatie die wordt gebruikt om de ovulatie te bevorderen is veranderd,” zegt Novakivic.
Verschil
De vraag is natuurlijk of het verschil tussen IVF-kinderen en natuurlijk verwekte baby’s ooit helemaal zal verdwijnen. “Dat is zeker de uitdaging voor degenen in het veld,” stelt Novakivic. Interessant is dat we in onze studie geen sterk bewijs vonden voor cultuur-gerelateerde effecten,” gaat hij verder. “Integendeel, de epigenetische verschillen bleken geassocieerd te zijn met onderliggende onvruchtbaarheid en/of ovulatie-inducerende medicatie.”
Al met al geeft de studie meer inzicht in de mogelijke onderliggende effecten op de genen van kinderen die via voortplantingstechnieken geboren worden. “Onze resultaten zijn geruststellend,”zegt Novakivic. “Ze suggereren dat de omgeving en levensstijl na de geboorte de epigenetische afwijkingen die verband houden met de vruchtbaarheidsbehandelingen kunnen verhelpen. Uiteindelijk is dit dus een positief verhaal, al zijn er nog wel vervolgstudies – met een grotere groep proefpersonen – nodig om de huidige bevindingen te verifiëren.”