Het versjouwen van de zware piramidestenen werd iets gemakkelijker doordat de oude Egyptenaren ze – heel slim – op een slee over nat zand trokken. Dat concluderen Nederlandse natuurkundigen.
Wie de piramides eens van dichtbij bekijkt, raakt ongetwijfeld direct onder de indruk van de enorme stenen blokken die voor de bouw van de tombes versleept moesten worden. Hoe deden de Egyptenaren dat toch? Uit eerder onderzoek is al gebleken dat de oude inwoners van Egypte de stenen op een slee plaatsten die vervolgens door werklui over het zand werd getrokken.
Nederlandse onderzoekers hebben zich nu nog eens over die slee gebogen en stellen dat het aannemelijk is dat de oude Egyptenaren het zand voor de slee nat maakten. Uit experimenten blijkt namelijk dat de trekkracht die nodig is om de slee voort te bewegen, halveert als het zand ervoor de juiste vochtigheidsgraad heeft.
Het experiment
De natuurkundigen zetten een nagemaakte Egyptische slee in een bak met zand en keken naar de trekkracht die nodig was om de slee te bewegen en hoe die zich verhield tot de stevigheid van het zand. Hoe steviger het zand was, hoe minder trekkracht er nodig was om de slee voort te bewegen.
De natuurkunde erachter
Wanneer u water toevoegt aan zand, ontstaan er zogenoemde ‘capillaire bruggen’. Dat zijn kleine waterdruppels die de zandkorrels met elkaar verbinden. Zand wordt dus steviger als het nat is. Dat betekent dat een slee gemakkelijker over het zand glijdt. In droog, mul zand zakt de slee immers weg en ontstaan voor de slee zandhoopjes waardoor meer kracht moeten worden gezet om de slee gaande te houden.
Een slee is dus gemakkelijker voort te trekken over nat zand. Maar wisten de Egyptenaren dat ook? Waarschijnlijk wel. Op een tekening (zie hierboven) in de tombe van Djehoetihotep is zo’n transportslee te zien. En op de voorkant van de slee staat een persoon die water over het zand voor de slee uitgiet.