Zeventig jaar na de Watersnoodramp is de strijd tegen het water nog lang niet gestreden

Sterker nog: door klimaatverandering zal deze de komende decennia intensiveren. En niet alleen in de kustgebieden.

Al eeuwenlang maken wij Nederlanders ons grond eigen die aan het water toebehoort. Eerst door drooggevallen kwelders voor de kust te bedijken en later ook door meren of delen daarvan droog te leggen. Het resultaat is een bijna 42.000 vierkante kilometer groot land dat anno 2023 ruimte biedt aan meer dan 18 miljoen mensen en dat we grotendeels zelf gecreëerd hebben. Maar die grote ambities van onze oude en recentere voorouders komen met een prijs. Want bijna een derde van ons land ligt onder zeeniveau en dat maakt ons kwetsbaar voor overstromingen.

Watersnoodramp
Precies zeventig jaar geleden werden we ons daar pijnlijk van bewust. Een combinatie van springtij, een noordwesterstorm en achterstallig onderhoud aan de dijken mondde uit in de grootste Nederlandse natuurramp van de 20e eeuw. Op meer dan 150 plaatsen in Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant braken de dijken door en 1836 mensen lieten het leven. Ook de materiële schade was groot; tienduizenden huizen en gebouwen raakten beschadigd, net als de infrastructuur en landbouwgrond in de getroffen provincies.

Het op Goeree-Overflakkee gelegen dorpje Oude-Tonge was één van de zwaarst getroffen dorpen tijdens de Watersnoodramp. 305 dorpelingen – zo’n tien procent van de inwoners van het dorp – overleefden de ramp niet. Afbeelding: via Wikimedia Commons.

Deltawerken
In onze eeuwenlange strijd tegen het water had het water ons in 1953 een flinke klap verkocht. Maar de Nederlandse bevolking liet zich niet uit het veld slaan; dijken werden gedicht, lichamen geborgen en brokstukken opgeruimd. En amper een jaar na de Watersnoodramp werd reeds gestart met de aanleg van de Deltawerken, waarvan de 9 kilometer lange Oosterscheldekering misschien wel het beroemdste voorbeeld is. De kering werd in 1986 door toenmalig koningin Beatrix voor het eerst gesloten. “De Deltawerken zijn voltooid,” zo hield ze haar onderdanen voor. “Zeeland is veilig.”

Klimaatverandering
Tegelijkertijd maakte men zich ook in die tijd geen illusies: de strijd tegen het water zou ook na de voltooiing van de Deltawerken voortduren en waakzaamheid was vereist. En men was zich er zelfs reeds van bewust dat klimaatverandering – en de daaruit voortvloeiende zeespiegelstijging – daar ook een rol van betekenis in zou gaan spelen. Zo is de Oosterscheldekering berekend op een zeespiegelstijging van 40 centimeter. Een intensivering van de strijd tegen het water lag dus toen in de lijn der verwachtingen. Maar met de kennis van nu weten we dat die strijd nog wel eens heftiger kan worden dan men in 1986 kon vermoeden.

40 centimeter tot 1 meter
“De verwachting is nu dat de zeespiegel voor de Nederlandse kust tegen het jaar 2100 zo’n 40 centimeter tot 1 meter hoger ligt,” vertelt Roderik van de Wal, hoogleraar Sea level change and coastal impacts aan de Universiteit Utrecht. Daarmee lopen de voorspellingen nogal uiteen. Dat komt doordat er een aantal onzekerheden zijn, zo legt Van de Wal uit. “Allereerst is er natuurlijk de onzekerheid omtrent onze emissies: we weten niet precies hoeveel gigaton CO2 we in de loop van deze eeuw nog gaan uitstoten. Maar zelfs als we dat exact zouden weten, zouden we nog niet precies kunnen voorspellen in welke temperatuurverandering dat resulteert. En zelfs als we exact zouden weten hoeveel warmer het wordt, weten we nog niet precies hoeveel de zeespiegel zou gaan stijgen.” Dat laatste is vooral te herleiden naar de Antarctische ijskap, die genoeg water herbergt om de wereldwijde zeespiegel met zo’n 60 meter te doen stijgen. Onduidelijk is nog hoe deze ijskap precies op de huidige opwarming gaat reageren. “In de laatste tien jaar zien we dat in West-Antarctica warm oceaanwater tegen de ijskap aan komt en daar wordt de ijskap nu ook snel kleiner,” vertelt Van de Wal. “Maar omdat die interactie tussen het ijs en het opwarmende water zich onder 200 meter dikke ijsplaten afspeelt, hebben we daar geen heel goed beeld van.” Zo af en toe worden er wel robotjes ingezet om een kijkje onder de ijsplaten te nemen, maar dat zet vanwege de schaal van deze ijsplaten nauwelijks zoden aan de dijk. “We hebben het hier over ijsplaten ter breedte van Nederland,” benadrukt Van de Wal. Bijkomend probleem is dat de Antarctische ijskap zeer traag op temperatuurveranderingen lijkt te reageren. “De responstijd van het systeem lijkt in de orde van duizenden jaren te liggen. En we voeren pas sinds 1992 goede satellietmetingen uit in het gebied. Dat maakt het dus bijzonder lastig om vast te stellen wat de klimaatverstoring van nu voor deze ijskap betekent.”

Hoe de Antarctische ijskap precies op de opwarming gaat reageren, is nog onduidelijk. Afbeelding: BDougherty from pixabay (via Canva Pro).

De marge
En zo ontstaat dus een behoorlijke marge van zo’n 60 centimeter. De ondergrens – een zeespiegelstijging van zo’n 40 centimeter – past daarbij bij een scenario waarin we de Parijse klimaatdoelen halen en het klimaatsysteem geen grote vervelende verrassingen voor ons in petto heeft. De bovengrens – een zeespiegelstijging van 1 meter – past bij een scenario waarin we onze uitstoot niet of nauwelijks terugdringen en de klimaatgevoeligheid groter is dan gedacht, oftewel waarbij de aarde (en dan met name ook de ijskappen) feller op de extra uitstoot reageert.

Tot 2100 is er hoop
De onzekerheden zorgen weliswaar voor enige marge in de voorspellingen, maar doen niets af aan de trend die in de afgelopen 100 jaar al zichtbaar werd; in de 20e eeuw steeg de zeespiegel voor de kust van Nederland reeds met 20 centimeter en die stijging zet – onder invloed van uitzetting van zeewater, het smelten van gletsjers en ijsafname op Groenland en Antarctica – onherroepelijk door. Het resulteert voor Nederland tegen het eind van deze eeuw dus in ieder geval in een zeespiegelstijging van 40 centimeter en als we onze uitstoot niet beperken, mogelijk zelfs 100 centimeter. En als je dan bedenkt dat de Oosterscheldekering – waar we ons nu nog veilig achter wanen – op slechts 40 centimeter zeespiegelstijging berekend is, is er duidelijk werk aan de winkel. Toch denkt Van de Wal dat de zeespiegelstijging de komende eeuw geen probleem gaat vormen voor Nederland. “In Nederland zijn we enorme variabiliteit in de hoogte van de zeespiegel wel gewend; het komt elk jaar wel een paar keer voor dat de zeespiegel drie meter hoger staat dan gebruikelijk is. Dus daar hebben we ervaring mee.”

Na 2100 wordt het spannend
Maar we moeten ook verder kijken, vindt de wetenschapper. “Het is een slecht idee om alleen te kijken naar 2100. Want nogmaals: het systeem reageert traag.” Het is dan ook aannemelijk dat we de echt wrange vruchten van onze uitstoot pas na 2100 gaan plukken. Hoe wrang die precies gaan zijn, is lastig te voorspellen en hangt opnieuw in sterke mate af van onze uitstoot én de reactie van Antarctica. “Maar als de ijskappen een substantiële bijdrage gaan leveren dan kun je in 2300 zomaar te maken krijgen met een zeespiegelstijging van een aantal meters.” En dan ziet het er voor ons kikkerlandje toch een stuk minder rooskleurig uit. “Als je op lange termijn bijvoorbeeld met een zeespiegelstijging van vijf meter te maken krijgt, vervalt het bestaansrecht van Nederland.”

Neerslag
Je leest het goed: niet alleen van de kustgebieden, maar van Nederland. Want de strijd tegen het water speelt zich niet alleen aan de kust af, maar ook dieper landinwaarts. Dat werd in de zomer van 2021 nog duidelijk toen rivieren en beken in Limburg buiten hun oevers traden en het water onder meer in Valkenburg grote schade aanrichtte (en in België en Duitsland zelfs meer dan 200 levens eiste). Onderzoek heeft al uitgewezen dat klimaatverandering resulteert in veranderingen in neerslag die op hun beurt de kans op dergelijke overstromingen vergroten. “Door de opwarming van de aarde veranderen de weerpatronen,” bevestigt Niko Wanders, universitair docent Hydrologie aan de Universiteit Utrecht. “We zien dat lage- en hogedrukgebieden anders gaan bewegen.” Dat leidt niet per se tot een toename in neerslag, maar wel tot een verandering in de timing en intensiteit van de neerslag. “Er valt meer neerslag in de winter – wat ongunstig is, omdat je het water eigenlijk juist in de zomer nodig hebt. Daarnaast zien we steeds vaker dat grote hoeveelheden neerslag in heel korte perioden naar beneden komen.” Die veranderende weerpatronen spelen vanzelfsprekend niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten. Maar ze raken Nederland wel buitenproportioneel hard, omdat ons land in feite één grote delta is en dus niet alleen het eigen wateroverschot, maar ook dat van de buurlanden – via de grote Europese rivieren, zoals de Maas – voor de kiezen krijgt.

In juli 2021 trad onder meer de Geul buiten zijn oevers. Het zorgde onder meer in het centrum van Valkenburg voor forse wateroverlast. Afbeelding: Romaine (via Wikimedia Commons).

Maar heftige buien in Nederland en onze buurlanden zijn niet het enige probleem. “We zien tevens dat een deel van de neerslag die normaal in de vorm van sneeuw in de Alpen valt, nu – door de hogere temperaturen – vaak in de vorm van regen naar beneden komt. En waar sneeuw altijd eerst nog een tijdje in de Alpen blijft liggen (en dus pas tegen de zomer in de vorm van smeltwater onze kant op komt, red.), komt die neerslag in de vorm van regen direct nadat het gevallen is al onze kant op.”

Maatregelen
Zo krijgen de Nederlandse rivieren en beken in een warmere wereld dus in korte tijd veel meer te verstouwen. En daar zijn we op dit moment nog niet klaar voor. “Er wordt hard aan gewerkt,” weet Wanders. “Of het snel genoeg gaat? Dat is een andere vraag. Het mag natuurlijk altijd sneller. Zeker nu het er op lijkt dat we door klimaatverandering worden ingehaald; de overstromingen in Limburg zagen we bijvoorbeeld niet aankomen.”

Dat het rivierenlandschap ook in het kader van klimaatverandering aanpassingen behoeft, daar was men zich echter lang voor die overstromingen al danig van bewust. “In het verleden is er bijvoorbeeld middels de aanleg van uiterwaarden al meer ruimte gecreëerd voor de rivieren.” En binnen het Deltaprogramma wordt momenteel verkend welke verdere aanpassingen tot 2050 nodig zijn om het Nederlandse rivierengebied veilig te houden. “Maar de mogelijkheden zijn beperkt,” benadrukt Wanders. “Zo hebben we in Nederland bijvoorbeeld geen enorme stuwmeren waarin we het water tijdelijk op kunnen slaan.” En in ons dichtbevolkte landje is het lastig om de rivieren nóg meer ruimte te geven dan ze nu al hebben. Sterker nog: op sommige plekken wordt eerder voor de rivieren vrijgemaakte ruimte alweer weggesnoept. “Dat zie je bijvoorbeeld rond de Linge, waar – ingegeven door de woningnood en ruimtegebrek – nu toch huizen in de uiterwaarden worden gebouwd.” Men is zich er volgens Wanders wel degelijk van bewust dat dat misschien niet zo verstandig is en dat de rivieren meer ruimte nodig (gaan) hebben. Maar de praktijk blijkt weerbarstiger. “Er spelen meerdere belangen. Maar uiteindelijk zullen er als je ruimte wilt laten voor overstromingen toch harde keuzes gemaakt moeten worden.”

Hoe houd je rivieren in toom?
Er zijn verschillende manieren waarop je kunt voorkomen dat rivieren na hevige neerslag buiten hun oevers treden. De uiterwaarden zijn daar een mooi en beproefd voorbeeld van. Het zijn gebieden die tussen de rivier en de dijk liggen. Wanneer rivieren grote hoeveelheden water moeten afvoeren en buiten hun oevers treden, wordt het water in de uiterwaarden opgevangen. De rivier krijgt zo meer ruimte, zonder dat het veilig achter de dijk gelegen gebied gevaar loopt. Maar er zijn meer manieren om overstromingen te voorkomen. “Zo kun je ervoor zorgen dat water lokaal infiltreert. Dat betekent dat je het water in andere rivieren of afwateringen probeert vast te houden en vervolgens langzaam naar de rivieren laat gaan.” Daarnaast kan er bij dreigende piekafvoer ook voor gekozen worden om bepaalde stukken land onder water te zetten. “En zo de piek te verlagen en ervoor te zorgen dat de dijken het houden.” Ook overleg met buurlanden is belangrijk. “Natuurlijk zijn er met buurlanden ook wel afspraken gemaakt omtrent piekafvoer, maar het is in het kader van klimaatverandering wel goed om die nog eens onder de loep nemen,” meent Wanders.

Stijgende zeespiegel en rivieren
Meer neerslag is echter niet de enige uitdaging waar het rivierenlandschap mee te maken krijgt. Ook de stijgende zeespiegel levert problemen op. “Heel simpel gezegd: als de zeespiegel omhoog gaat, dan moet de rivier ook omhoog, want anders kan deze niet in zee afwateren,” stelt Wanders. “En dat betekent dat ook de omliggende dijken landinwaarts omhoog moeten. Dat is iets wat de komende decennia wel zal gaan spelen. En uiteindelijk zul je mogelijk zelfs – aangezien een groot deel van Nederland onder de zeespiegel ligt – bijna een soort aquaducten voor de rivieren moeten gaan bouwen, willen ze nog in zee af kunnen wateren.” Het kan wellicht voorkomen dat Nederland een verdrinkingsdood sterft, maar zal wel ingrijpende gevolgen hebben en op sommige plekken misschien zelfs het einde inluiden voor het typische Nederlandse landschap waarin brede rivieren toch eigenlijk traag door oneindig laagland horen te gaan.

Inzetten op mitigatie
Wetenschappers laten de moed echter nog niet zakken. Want ja, de opwarming is in volle gang. En ja, dat leidt ook hier in Nederland reeds tot andere weerpatronen en een stijgende zeespiegel. Maar de zwartste klimaatscenario’s zijn nog niet in steen gebeiteld; het tij kan nog gekeerd worden als de mensheid de uitstoot op korte termijn fors terugdringt. “Als Nederland hebben we alle reden om zwaar in te zetten op mitigatie,” stelt Van de Wal. De opwarming beperken tot twee graden, is daarbij een prachtig doel. Maar we zouden zeker baat hebben bij grotere ambities, die erop gericht zijn de opwarming zelfs tot 1,5 graad te beperken. Wat dat bijvoorbeeld voor de zeespiegel zou betekenen, is niet zo eenvoudig in centimeters uit te drukken. “Maar voor alle klimaatproblemen – en dus ook de zeespiegelstijging – geldt: hoe minder opwarming, hoe kleiner de risico’s. Bovendien is het zo dat je door de uitstoot sterker terug te dringen, meer tijd koopt.” Simpelweg doordat het klimaat dan ook minder snel verandert. En dat kan van levensbelang zijn. “Bijvoorbeeld als je de Oosterscheldekering moet aanpassen.” Of de binnenlandse dijken moet ophogen. “Want je kunt nu wel iets bedenken, maar vervolgens moet je nog vergunningen aanvragen en de daadwerkelijke aanpassingen nog doen en dan ben je zo vijf tot tien jaar verder,” stelt Wanders.

En zo duurt de strijd tegen het water voort. In de kustgebieden, maar juist ook verder landinwaarts. “Gezien onze locatie hebben we dat een beetje over onszelf afgeroepen,” aldus Van de Wal. En dan rijst natuurlijk de vraag of we die strijd ook in de toekomst kunnen blijven winnen. Een overtuigende overwinning lijkt zeker op de lange termijn uitgesloten. In plaats daarvan wordt het eerder een situatie waarin we een beetje geven en een beetje nemen. Een beetje winnen, maar ook een beetje verliezen. “Je kunt niet alles redden,” meent Wanders. “Daarvoor zijn we met te veel mensen, zijn er te veel belangen en is er te weinig Nederland.”

Bronmateriaal

"Watersnoodramp 1953" - Rijkswaterstaat

Afbeelding bovenaan dit artikel: Nationaal Archief (via Wikimedia Commons)

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd