Winkelen in Amsterdam in de Gouden Eeuw

Amsterdam was in de Gouden Eeuw net als nu een echte winkelstad. Aan de Nieuwendijk, de Kalverstraat, het Damrak, het Rokin, de Dam en vooral de Warmoesstraat waren tal van winkels gevestigd. Hoe ze er precies uitzagen, is een vraag die slechts te beantwoorden is door heel verschillende bronnen naast elkaar te leggen.

Tot na het midden van de 17de eeuw was de Warmoesstraat de hoofdwinkelstraat van de stad. Door deze straat liet Maria de Médicis, de Franse koningin-moeder, zich in 1638 rondrijden. Hier zag ze juweliers, linnenwinkeliers, hoedenverkopers, lintverkopers, kruideniers en tal van anderen hun waren aanbieden. Wat het verslag van het bezoek van Maria de Médicis aan Amsterdam niet vermeldt, is hoe die winkels eruitzagen. Dat was voor tijdgenoten zo vanzelfsprekend dat het niet de moeite van het noteren waard was. Bijna vier eeuwen later zullen we ons op basis van afbeeldingen, gevelstenen en beschrijvingen in archieven een beeld moeten vormen van Amsterdamse winkels en winkelstraten in de 17de eeuw.

Anoniem schilderij van een apothekerswinkel omstreeks 1650. Afgebeeld zijn de apotheker (midden), zijn vrouw en een winkelbediende.
Anoniem schilderij van een apothekerswinkel omstreeks 1650. Afgebeeld zijn de apotheker (midden), zijn vrouw en een winkelbediende.

Onder die beschrijvingen nemen de boedelinventarissen een belangrijke plaats in. Dit zijn documenten die onder meer werden opgesteld wanneer een persoon niet aan zijn of haar financiële verplichtingen kon voldoen. Ze bevatten doorgaans een minutieuze beschrijving van de inboedel, vaak met vermelding van de kamer waar de voorwerpen werden aangetroffen. Wanneer het faillissement een winkelier betrof, vermelden de inventarissen heel precies de winkelvoorraad en alle roerende goederen die in de failliete boedel werden aangetroffen. Daarmee is het ook mogelijk ‘echte’ winkels (vaste verkooppunten van niet ter plaatse geproduceerde of geconsumeerde goederen) te onderscheiden van werkplaatsen van ambachtslieden, waar soms ook aan detailhandelsverkoop werd gedaan. Boedelinventarissen zijn tevens een belangrijke aanvulling op het beeldmateriaal en maken het mogelijk de realiteitswaarde daarvan vast te stellen.


Een schitterende video: de groei van de Amsterdamse grachtengordel.

Open venster
Laten we beginnen met het aanzicht van winkels en winkelstraten. Die straten zagen er heel anders uit dan tegenwoordig. Voor de huizen lag vaak een stoep (niet te verwarren met het huidige trottoir) waar zich trappen, stoepbanken, luiken, kelderingangen, pothuizen, hekwerkjes en andere obstakels bevonden. Die stoep vormde een overgangszone tussen het huis en het publieke leven op straat. Bij winkels verhinderden deze stoepen evenwel dat potentiële klanten en passant een blik konden werpen in de winkel. Dit laatste was toch al niet eenvoudig, want uit de boedelinventarissen blijkt dat kunstverlichting schaars en duur was. Bij schemering en op donkere dagen viel er in de winkel nauwelijks iets te onderscheiden. Maar zelfs bij daglicht was het zicht op het winkelinterieur beperkt. Niet alleen was de doozichtigheid van de in lood gevatte ruitjes veel minder dan wij tegenwoordig van glas gewend zijn, ook wierp een brede luifel een schaduw over het interieur. Die luifel beschermde de stoep voor de gevel en het publiek tegen het water dat van de gevels en uit spuwers naar beneden stroomde. Regenpijpen kende men nog niet.

Uitgestalde winkelwaar op een prent van Jan en Caspar Luiken, ‘De schuyermaaker’ (1694). De verkoper reikt door het open venster om zijn klanten te bedienen.
Uitgestalde winkelwaar op een prent van Jan en Caspar Luiken, ‘De schuyermaaker’ (1694). De verkoper reikt door het open venster om zijn klanten te bedienen.
De aanwezigheid van een stoep en luifel bracht de winkelier ertoe zijn koopwaar zo veel mogelijk in en voor de gevel uit te stallen, dicht bij het winkelend publiek en in het volle licht. De luiken in de voornamelijk houten winkelpuien leenden zich daar uitstekend voor. Op de prent ‘De schuyermaaker’ uit Het menselyk bedrijf van Jan en Caspar Luiken (1694) is deze situatie helder weergegeven. De schuiermaker zelf reikt door het open venster en op de onderluiken liggen borstels in soorten en maten. De hoeveelheid winkelwaar die in de vensters was uitgestald, kon zeer aanzienlijk zijn. Bij de winkel van Franchoys van Berken in de Oudebrugsteeg, zo blijkt uit de boedelinventaris na faillissement, ging het om een bos spanen, 10 bakken met allerlei soorten spijkers, 600 hoornen lantaarnruitjes, 50 kleine rottingen, 100 marmers (marmeren knikkers), 50 ‘stuytknickers’ (knikkers van gebakken aarde), wat losse sloten en 6 pond aan wetstenen. Niet afgebeeld op de prent van Luiken, maar gewoonlijk wel aanwezig, waren de bovenluiken en de luifel waaraan nog veel meer koopwaar kon worden opgehangen.

Pothuizen
Een fraaie indruk van het aanzicht van een winkelstraat geeft de afbeelding van een aantal winkels en winkelpothuizen aan de Zeedijk, hiernaast afgebeeld. Drie huizen met forse luifels zijn te onderscheiden. Te oordelen naar de winkelwaren die aan de luifels van de twee linkerhuizen zijn opgehangen, gaat het om een hoedenwinkel en een uitdragerij. Maar de verkoop bleef er niet beperkt tot de voorhuizen. Tegen de voorgevels bevindt zich een hele reeks pothuizen, die vanuit de woning of rechtstreeks vanaf de straat toegankelijk waren. De pothuizen met een zelfstandige toegang vanaf de straat werden doorgaans apart verhuurd en leenden zich door hun ligging aan het met (gele) stenen bestrate voetpad voor de stoep uitstekend voor commerciële activiteiten. Schoenlappers hadden er vaak een werkplaats, maar ook de detailhandel vond er een onderkomen. Met enige moeite zijn in en voor de half onder het straatniveau gelegen pothuizen personen te onderscheiden. Op de prent is ook een uithangbord te zien, dat de klant al van verre op de aanwezigheid van een winkel moest wijzen.

Winkels en pothuizen aan de Zeedijk. In de pothuizen op de stoep waren kleine winkeltjes of hadden schoenlappers een werkplaats.
Winkels en pothuizen aan de Zeedijk. In de pothuizen op de stoep waren kleine winkeltjes of hadden schoenlappers een werkplaats.
In de drukke Warmoesstraat bevonden zich rond 1650 in totaal 220 huizen. Deze hadden niet minder dan 230 uithangborden. Er werden ook andere middelen ingezet om de aandacht te trekken. Tabakswinkels bevestigden aan de gevel of luifel houten tabaksrollen. Verkopers van ‘vette waren’ plaatsten op de luifel vaak een in geschilderd hout uitgevoerde stapel kazen met daarop een kluit boter.

Toonbank
Het interieur van de winkels varieerde van zeer eenvoudig tot luxueus, maar drie zaken waren er altijd te vinden: een of meer toonbanken, opbergkasten en emballage-materiaal. In onze wereld van supermarkten, warenhuizen en zelfbediening heeft de ouderwetse toonbank zijn oorspronkelijke functie verloren. In de 17de eeuw was het de plaats waar goederen werden getoond; van zelfbediening en open opstelling van winkelwaar was immers geen sprake.

Sommige van die toonbanken waren klein en uitermate simpel. Bij Jan Vermeulen, die tot zijn faillissement in 1646 in een kelder in de Vissteeg een winkel dreef, ging het om een ‘suijckerkiste toonbanck’, dat wil zeggen een toonbank bestaande uit of gemaakt van een oude suikerkist. Zo’n simpele toonbank zien we afgebeeld op een 17de-eeuwse gevelsteen van een suikerwinkelinterieur (onder deze alinea). De lompen van het onderschrift zijn de in blauw papier verpakte, conische stukken geraffineerde suiker die ook bekendstonden als suikerbroden. In winkels voor een welgesteld publiek kwamen ook fraaie stukken meubelmakerswerk voor. Op een anoniem schilderij van een apotheek uit het midden van de eeuw worden de apotheker, zijn vrouw en een winkelbediende afgebeeld (bovenaan dit artikel). De apotheker zelf staat voor de toonbank die van een dure houtsoort is gemaakt. Het bevat fraaie panelen en is versierd met inlegwerk van ebbenhout. Op afbeeldingen van winkelinterieurs zijn de schappen en kasten waar de winkelgoederen opgeborgen werden, vaak prominent aanwezig. Vooral in de eerste helft van de 17de eeuw ging het meestal om heel simpele houten rekken, zoals te zien op het schilderij van de apotheek, en zoals ook blijkt uit boedelinventarissen. Het is ook te zien op een gevelsteen van een lintwinkel (onder deze alinea), die in de jaren dertig van de vorige eeuw gevonden is in de regenbak van een pand aan de Rozenstraat. De fraaie 17de-eeuwse steen toont het interieur van een lintwinkel met toonbank en een wandkast, die ter bescherming van de koopwaar (verkleuring, vuil) door een naar het plafond opgetrokken luik afgesloten kon worden. Achter de toonbank en voor de kast met koopwaar staat de winkelier met ellenmaat in de hand gereed om de gevraagde hoeveelheid lint af te meten. Kostbare stoffen werden beschermd door ze in grauw papier verpakt in de vakken op te bergen en ze alleen tijdens het tonen, keuren, onderhandelen en verkopen tevoorschijn te halen.

Links: Gevelsteen van een suikerwinkel. De toonbank is gemaakt van een simpele suikerkist. Rechts: Deze 17de-eeuwse gevelsteen geeft een beeld van het interieur van een lintwinkel.
Links: Gevelsteen van een suikerwinkel. De toonbank is gemaakt van een simpele suikerkist. Rechts: Deze 17de-eeuwse gevelsteen geeft een beeld van het interieur van een lintwinkel.

Papegaai als winkelbel
Tot slot is er de emballage. Als regel lag de koopwaar niet voor het grijpen. Deze was opgeborgen en werd op verzoek van de klant op de toonbank getoond. Op de planken, in kasten, in lades, onder toonbanken en elders bevonden zich dan vaak tientallen dozen, pakjes, kisten, vaatjes, flessen, zakken en tonnen. In grotere winkels was de variëteit aan verpakkingen soms verbijsterend, vooral wanneer het kruideniers betrof. Neem bijvoorbeeld de boedelinventaris van een kruidenier op de hoek van de Oude Nieuwstraat. Op 20 januari 1646 trof de klerk hier in het voorhuis, waar de winkel werd gedreven, de volgende verpakkingsmaterialen aan: 24 vierkante dozen, 28 ronde dozen, 10 blikken trommels, 80 witte potjes, 36 witte vaatjes, 7 ‘gewone’ vaatjes, 11 vaten, 2 tonnen, 2 tobbetjes, 2 zakken, 1 baal, 1 lade, 20 houten bakken, 1 vuren kistje, 4 tinnen kannetjes, 1 oliebekken, bossen met fakkels, zoethout en alst (maagversterkend en wormafdrijvend middel) en tot slot 41 rissen papaverbollen (slaapmiddel). Dit was nog niet alles. Op een kamer stonden nog eens 31 dozen, 24 vaten, 16 potten en 9 flessen en in de kelder 15 tobbetjes, 26 flessen, 4 tonnen, 3 vaatjes, 1 zak en 1 ijzeren pot (met zwavel).

Het tjilpen en koeren van kanaries en tortelduifjes en een pratende papegaai waren in deze jaren een middel om klanten te lokken.

Omdat artikelen niet kant-en-klaar voorverpakt waren, moest er veel gewogen worden. Een balans met gewichten ontbreekt dan ook vrijwel nergens. Zelfs in stoffenwinkels werden ze aangetroffen. Afhankelijk van het type winkel en de beoogde clientèle kon de aankleding van het interieur worden uitgebreid met onder meer spiegels, schilderijen, gravures, stoelen, banken, beeldjes en bronzen vazen.

Jongeren in de Gouden Eeuw

Wat deed de jeugd eigenlijk in de Gouden Eeuw? Ze gaven zich over aan alcohol, tabak en promiscue seks.

Wat gedurende de hele eeuw opvalt, is de aanwezigheid van vogelkooien. Ze waren te vinden in eenvoudige winkeltjes in levensmiddelen en in de grote en voorname winkels in luxegoederen aan de hoofdwinkelstraten. Een bakker had in zijn winkel een kooi met drie kanaries hangen, een andere bakker een kooi met twee tortelduiven, en in de luxe kantwinkel van Christina Mijnders in de Warmoesstraat hing blijkens de boedelinventaris een ‘blikke papegaaij kouw’. Het tjilpen en koeren van kanaries en tortelduifjes en een pratende papegaai waren in deze jaren een middel om klanten te lokken. Mogelijk werden de vogels ook gebruikt bij wijze van winkelbel. De papegaai zal uiteraard ook vanwege zijn gekleurde en exotische uiterlijk de aandacht hebben getrokken.

Clé Lesger is als historicus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en doet vooral onderzoek naar de economische ontwikkeling en ruimtelijke structuur van Amsterdam en andere Hollandse steden vóór 1800.

Dit artikel is afkomstig uit het tijdschrift Geschiedenis Magazine
Geschiedenis Magazine biedt 8 x per jaar meeslepende geschiedenis uit betrouwbare bron. Goed verteld en rijk geïllustreerd. Benieuwd wat u van het komende nummer kunt verwachten? Kijk dan op www.isgeschiedenis.nl.

Bronmateriaal

- Clé Lesger, Het winkellandschap van Amsterdam. Stedelijke structuur en winkelbedrijf in de vroegmoderne en moderne tijd, 1550- 2000, Verloren, 2013 (bovenstaand artikel is hierop gebaseerd)

- H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam. Het woonhuis in de stad (een boek in afleveringen), Amsterdam, 1975-1992

- R. Meischke e.a., Huizen in Nederland: Amsterdam. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle/Amsterdam, 1995

- Over pothuizen - Amsterdamse Binnenstad

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd