De exacte oorzaken zijn nog onduidelijk, maar een intrigerende mogelijkheid is dat bijenhouders de afgelopen jaren per ongeluk geselecteerd hebben op kortlevende honingbijen.
Een bijenkolonie heeft het eeuwige leven niet; er komt een moment dat een bijenkolonie afsterft. Dat is een natuurlijk proces. Niets geks aan. Maar de laatste decennia melden imkers in tal van landen een toenemend verlies van bijenkoloniën. De oorzaken daarvoor worden vaak in de omgeving van de bij gezocht; pesticiden, parasieten, ziekten en een verlies aan biodiversiteit worden bijvoorbeeld als boosdoeners aangehaald.
Korter leven in het lab
Maar in een nieuwe studie schrijven onderzoekers nu dat ze ontdekt hebben dat honingbijen in het laboratorium maar liefst 50 procent korter leven dan hun soortgenoten in de jaren zeventig van de vorige eeuw deden. En omdat het bijen betreft die in een gecontroleerde omgeving leven, lijken omgevingsfactoren – zoals pesticiden en parasieten of een verlies aan biodiversiteit – daar los van te staan. Het hint er voorzichtig op dat ook genetische factoren een rol spelen in de verliezen die bijenkolonies wereldwijd lijden, zo schrijven de onderzoekers in het blad Scientific Reports.
Per ongeluk
De onderzoekers kwamen de dramatisch veranderingen die de levensverwachting van de honingbij in korte tijd heeft ondergaan min of meer toevallig op het spoor tijdens experimenten in het lab. Het doel van de experimenten was om de gestandaardiseerde protocollen voor labonderzoek met bijen aan te scherpen. Die protocollen zijn er reeds en schrijven bijvoorbeeld voor onder welke temperatuur en luchtvochtigheid de bijen gehouden moeten worden. Maar in de protocollen staan geen empirisch onderbouwde adviezen over het type of de hoeveelheid water die honingbijen tijdens experimenten in het lab voorgeschoteld dienen te krijgen. Om het protocol aan te kunnen vullen, onderzochten onderzoekers Anthony Nearman en Dennis van Engelsdorp welk effect verschillende typen water op de bijen hadden. Zo kregen sommige bijen bijvoorbeeld alleen suikerwater aangeboden, terwijl andere daarnaast ook leidingwater of demiwater (gedemineraliseerd water) voorgeschoteld kregen. Het onderzoek wees uit dat honingbijen die verschillende soorten water tot hun beschikking hadden, doorgaans langer leefden dan bijen die dat niet hadden. De onderzoekers gingen vervolgens nog een stap verder en keken of die conclusie onderbouwd kon worden middels eerdere laboratoriumonderzoeken waarin honingbijen uiteenlopende typen water voorgeschoteld kregen.
Verrassing
De vergelijking van die recent verkregen resultaten met de data uit eerdere studies, resulteerde in een enorme verrassing. Het bleek namelijk – ongeacht het dieet van de honingbijen – zo te zijn dat de bijen die Nearman en Van Engelsdorp onder hun hoede hadden, bijna de helft korter leefden dan de bijen die hun collega’s in de jaren zeventig hielden. Waar de gemiddelde honingbij in de jaren zeventig nog 34,3 dagen leefde, is dat vandaag de dag slechts 17,7 dagen. “In eerste instantie was ik heel verrast,” vertelt Nearman aan Scientias.nl. “Ik kon het zelfs niet geloven. De afname in levensduur leek te dramatisch om waar te zijn.”
Lastig te verklaren
Maar het klopte toch echt; honingbijen die in het laboratorium, onder gecontroleerde omstandigheden, leven, gaan de helft korter mee dan hun soortgenoten die 50 jaar eerder het levenslicht zagen. Het is in eerste instantie lastig te verklaren, merkt Nearman op. “Gestandaardiseerde protocollen voor het houden van bijen in het lab werden pas rond het jaar 2000 geformaliseerd. Dus je zou denken dat de levensduur langer of in ieder geval onveranderd is gebleven, omdat we er steeds beter in zijn geworden om bijen te houden. Maar in plaats daarvan zagen we het sterftecijfer verdubbelen.”
Oorzaken
Hoe is dat te verklaren? De onderzoekers moeten het antwoord schuldig blijven. Maar ze hebben er natuurlijk wel ideeën over. Zo wijzen ze bijvoorbeeld naar de Varroamijt – die in de jaren tachtig van de vorige week opdook – en de virussen die deze bij zich kan dragen. Van beiden is bekend dat ze de sterftekans van volwassen bijen vergroten en tot een versnelde veroudering kunnen leiden. En dan zijn er natuurlijk ook nog de pesticiden die bijen vatbaarder maken voor ziekten of direct aantasten.
Genen
Maar, zo stellen de onderzoekers, het nieuwe onderzoek hint er daarnaast op dat de dramatische afname in de levensduur van honingbijen een genetische component kent. “We halen de bijen nog voor ze zich tot volwassen bijen ontpoppen uit de kolonie,” vertelt Nearman. “Dus wat er ook voor zorgt dat hun levensduur wordt verkort; het moet ergens voor dat moment spelen. En dat brengt ons op het idee dat het een genetische component betreft.”
De onderzoekers erkennen dat de in het lab bestudeerde honingbijen als larven – toen ze nog in hun koloniën zaten en gevoed werden door werksters – al aan virussen of pesticiden kunnen zijn blootgesteld. Maar aangezien ze daar verder geen symptomen van vertonen, houden de onderzoekers voor nu toch vast aan het idee dat de flink verkorte levensduur minstens deels door een genetische component verklaard moet worden. Ze wijzen er daarbij tevens op dat van verschillende andere insecten – waaronder fruitvliegen – reeds is aangetoond dat hun levensduur in ieder geval deels door hun genen gedicteerd wordt.
Kunstmatige selectie
Als de kortere levensduur inderdaad een genetische component kent, hebben bijhouders daar mogelijk onbedoeld zelf op geselecteerd, zo stelt Nearman. “Hoewel ziekten, pesticiden en slecht voedsel er allemaal voor kunnen zorgen dat de levensduur verkort wordt, is er nog een andere mogelijkheid. Namelijk dat we onbedoeld op zo’n kortere levensduur geselecteerd hebben. Korter levende bijen zijn namelijk minder goed in staat om ziekten door te geven. Dus koloniën met daarin korter levende bijen lijken gezonder en zijn daarmee ideale kandidaten voor het kweken van bijen. Mogelijk hebben we door te selecteren op de ogenschijnlijke ziekteresistentie in werkelijkheid gewoon geselecteerd op korter levende bijen.”
Effecten
In hun studie gaan de wetenschappers ook na welk effect de gehalveerde levensduur voor bijenkoloniën zou kunnen hebben. “Eerst tonen we aan dat de gereduceerde levensduur samenhangt met afnames in honingproductie die we in dezelfde periode zien,” vertelt Nearman. Dat er een relatie is tussen de levensduur van individuele bijen en de honingproductie van de kolonie, is niet nieuw: eerdere studies hebben al aangetoond dat een kortere levensduur van individuele bijen resulteert in een lagere honingproductie van de kolonie. “Vervolgens gebruikten we populatiemodellen die het kolonieleven beschrijven om het effect dat korter levende bijen op de kolonie zouden hebben, te modelleren. En zo ontdekten we een toename van mortaliteit van kolonies die overeenkomt met de daadwerkelijke verliezen die we in ieder geval in de Verenigde Staten zien.”
Openstaande vraag
Het onderzoek zet de enorme verliezen die imkers niet alleen in de VS, maar ook daarbuiten – waaronder in Nederland – in de afgelopen jaren geleden hebben, in een ander licht. Maar er blijven veel vragen, zo erkent Nearman. “De resultaten suggereren weliswaar waarom de verliezen door de jaren heen zijn toegenomen (de bijen zijn aanzienlijk korter gaan leven, red.), maar onthullen niet wat de exacte oorzaak daarvan is,” merkt Nearman op.
De volgende stap is nu om te kijken hoe de levensduur van honingbijen zich in andere delen van de VS en ook daarbuiten ontwikkeld heeft. Als onderzoekers daarbij op opvallende verschillen stuiten, kunnen ze hopelijk die kluwen van mogelijke oorzaken die aan de kortere levensduur (en dus de ineenstorting van koloniën) ten grondslag ligt, gaan ontwarren. En wel door te kijken hoe de omstandigheden en genen van honingbijen met een andere levensverwachting zich verhouden tot de omstandigheden en genen van de honingbijen die Nearman in zijn lab een vroegtijdige dood zag vinden.