Een kwart van de Nederlanders krijgt ooit in zijn leven last van angst. Hoe dat in de hersenen werkt, is nog steeds niet helemaal duidelijk. Onderzoekers hebben nu wel meer inzicht gekregen in de neurale circuits die angst veroorzaken.
Eerdere studies toonden al aan dat verhoogde serotonineniveaus en het cerebellum mogelijk een rol spelen bij angst.
De kleine hersenen (of cerebellum) zijn hoofdzakelijk verantwoordelijk voor je motoriek. Maar daarnaast spelen ze een rol bij aandacht en taal én het reguleren van angstreacties.
Om de relatie tussen het cerebellum, serotonine en angst te onderzoeken, namen Pei Chin van de University of Pennsylvania en George Augustine van Temasek Life Sciences Laboratory een kijkje in de kleine hersenen van muizen.
Minder serotonine
En ze ontdekten meteen iets opmerkelijks: angstige muizen hadden minder serotonine in hun cerebellum en niet-angstige muizen juist meer. Dat is erg opvallend, legt onderzoeker Augustine uit aan Scientias.nl. “In andere hersengebieden die in verband worden gebracht met angst, zoals de amygdala, wordt een toename van serotonine juist geassocieerd met een toename van angst. Dit is het tegenovergestelde van de situatie in het cerebellum, waar verhoogde serotonine angst vermindert. De ‘regels’ zijn dus duidelijk anders in de kleine hersenen.”
De onderzoekers ontdekten bovendien dat ze angstig gedrag in twee richtingen konden beïnvloeden door de neuronen die serotonine afgeven aan het cerebellum kunstmatig te stimuleren of te remmen. “Het cerebellum werkt dus als een soort rem, omdat het verhogen van serotonine daar angst vermindert.”
Een doorbraak
Dit klinkt als een doorbraak in de behandeling van angsten: je verhoogt de serotonineafgifte in het cerebellum en vermindert angst. Of is het niet zo simpel? “Dat zou ergens in de toekomst mogelijk kunnen zijn, maar we zijn nog ver verwijderd van dit doel. Een andere haalbaardere strategie zou zijn om de serotoninereceptoren in het cerebellum farmacologisch aan te pakken. We weten nog niet veel over deze receptoren, maar het is denkbaar dat ze anders zijn dan die in andere onderdelen van het angstnetwerk. Als dat het geval is, dan zou dat een ideaal doel zijn om met medicijnen te behandelen”, aldus Augustine.
Meer dan motoriek
Maar zover is het nog niet, wat zijn de volgende stappen om de bevindingen breder toepasbaar te maken? “Ik denk dat de volgende stap bij muizen zou zijn om te bepalen of precies dezelfde neuronen die serotonine leveren aan het cerebellum ook serotonine leveren aan andere hersengebieden tijdens angstgedrag. Als het dezelfde neuronen zijn, dan moeten we zeker denken aan het cerebellum als een rem. Als het verschillende neuronen zijn, dan zijn ze misschien actief op verschillende momenten tijdens angstgedrag, bijvoorbeeld als de input naar de amygdala omhooggaat, gaat die naar het cerebellum misschien omlaag.”
Tot voor kort dachten we onze kleine hersenen vooral nodig te hebben voor onze motoriek, maar de laatste jaren is duidelijk geworden dat ze ook op cognitief gebied hun steentje bijdragen. “Een van de meest interessante bevindingen is, denk ik, dat cerebellaire schade een belangrijke oorzaak is van autisme. Ons werk voegt dus wat meer bewijs toe aan het idee dat het cerebellum een zeer divers repertoire heeft, in plaats van alleen betrokken te zijn bij beweging”, aldus de onderzoeker.
Omgekeerde SSRI’s
Op dit moment wordt angst vooral behandeld met SSRI’s, oftewel serotonineheropnameremmers, die ervoor zorgen dat er meer serotonine in de hersenen actief blijft. Deze studie wijst dus richting een middel dat ervoor zorgt dat de hoeveelheid serotonine in specifiek de kleine hersenen toeneemt. “Met betrekking tot het cerebellum en angst denk ik dat het identificeren van de cerebellaire serotoninereceptoren die betrokken zijn bij angst, een meer specifieke manier zou kunnen zijn om verder te gaan met de ontwikkeling van medicijnen”, besluit de onderzoeker.