Je kunt misschien wel zeggen dat je een groentefanaat bent die nooit een zak chips aanraakt, maar je lichaam liegt niet.
Amerikaanse wetenschappers hebben een manier gevonden om te ontdekken hoeveel ultrabewerkt voedsel iemand echt eet. Dat kan door te kijken naar bepaalde stoffen in je bloed en urine. Maar laten we beginnen bij het begin: wat bedoelen we eigenlijk met ultrabewerkt voedsel? Het zijn eigenlijk producten die je niet zomaar in je eigen keuken maakt. Denk aan kant-en-klare lasagne uit de supermarkt, chips, koekjes of frisdrank.
“De meest gangbare methode om ultrabewerkte voedingsmiddelen te classificeren is het Nova-systeem”, vertelt Erikka Loftfield, onderzoeker bij het Amerikaanse National Cancer Institute en hoofdauteur van de nieuwe studie. “Dit definieert ultrabewerkt voedsel als industriële producten die weinig of geen volledige voedingsmiddelen bevatten en doorgaans ingrediënten zoals smaakstoffen, kleurstoffen en emulgatoren bevatten — stoffen die zelden in een gewone keuken worden gebruikt.” Kortom, het gaat om eten dat vol zit met toevoegingen die je niet in je voorraadkast hebt staan.
Meten wat we eten
Tot nu toe was het een hele klus om erachter te komen hoeveel ultrabewerkte voeding mensen eten. Mensen vullen in op vragenlijsten wat ze hebben gegeten, maar dat werkt niet altijd goed. Loftfield legt uit waarom: “Voedselfrequentievragenlijsten, die vaak worden ingezet in grootschalige bevolkingsstudies, geven meestal geen informatie over de herkomst of bereidingswijze van het voedsel. Als iemand bijvoorbeeld meldt brood te eten, moet de onderzoeker zelf inschatten of dat fabrieksbrood uit de supermarkt is of zelfgebakken brood.”
Zelfs als je iemand vraagt om een dag lang op te schrijven wat hij eet, blijft het gokken. “Zelfs deze meer gedetailleerde methoden, waarbij de herkomst en bereiding beter worden vastgelegd, geven doorgaans geen informatie over de ingrediëntenlijst, waardoor de onderzoeker opnieuw een aanname moet doen over de mogelijke aanwezigheid van toevoegingen die het product als ultra-bewerkt zouden classificeren”, zegt Loftfield. Plus, laten we eerlijk zijn: mensen vergeten soms dat derde koekje of willen niet toegeven dat ze weer een magnetronmaaltijd hebben gegeten.
Stofjes in je lijf
Maar nu komt de doorbraak. Onderzoekers hebben een manier gevonden om fabrieksvoeding op te sporen zonder dat je zelf iets hoeft te vertellen. Ze kijken naar metabolieten, kleine moleculen die je lichaam aanmaakt als het voedsel verwerkt. Die kun je meten in bloed en urine. Loftfield en haar team onderzochten meer dan 700 volwassenen en ontdekten dat bepaalde metabolieten een soort vingerafdruk vormen van wat je eet. “De vastgestelde poly-metabolietscores, die voorspellend zijn voor de inname van ultra-bewerkt voedsel (UPF), kunnen dienen als objectieve maatstaven voor diëten met een hoog energiegehalte uit UPF in grootschalige bevolkingsstudies”, legt ze uit. “Ze kunnen zo zelfgerapporteerde gegevens aanvullen of zelfs deels vervangen.”
Om dit te testen, deden de onderzoekers ook een experiment met 20 mensen in een gecontroleerde setting. Eerst aten die een ‘normaal’ dieet met fabrieksvoeding, daarna een dieet zonder. En jawel, de scores lieten duidelijk zien wanneer iemand veel of weinig fabrieksvoeding at.
Wat vertellen die stofjes ons?
Het wordt nog interessanter als je kijkt naar wat de onderzoekers precies vonden. Sommige metabolieten gaven verrassende hints. “Zo was er een aminozuur genaamd (S)C(S)S-S-methylcysteïnesulfoxide dat negatief gecorreleerd was met UPF-inname, en een koolhydraat genaamd N6-carboxymethyllysine dat juist positief gecorreleerd was”, vertelt Loftfield. Wat betekent dat in mensentaal? Dat eerste stofje komt voor in groenten zoals broccoli en spruitjes. Als je veel fabrieksvoeding eet, heb je daar minder van in je lijf, een teken dat je waarschijnlijk niet genoeg groenten eet. Het tweede stofje is een zogenoemd advanced glycation end-product (AGE). Dat is een ingewikkelde term voor een stof die ontstaat als suikers reageren met eiwitten of vetten, vaak in bewerkt eten. “Hogere serumwaarden van N6-carboxymethyllysine werden geassocieerd met hogere UPF-inname”, zegt Loftfield uit.
Waarom dit een big deal is
Dit kan ons helpen uit te vogelen waarom fabrieksvoeding wordt gelinkt aan ziektes zoals diabetes en hartproblemen. De onderzoekers zijn echter nog niet klaar. “Toekomstig onderzoek moet zich richten op het evalueren en verbeteren van de poly-metabolietscores bij jongere en meer diverse bevolkingsgroepen, met verschillende eetpatronen en een breed spectrum aan UPF-inname”, vertelt Loftfield. De onderzoekers willen met andere woorden zeker weten dat deze methode werkt voor iedereen. En hoe meer data ze verzamelen, hoe beter het wordt. “We verwachten dat de scores stapsgewijs zullen verbeteren naarmate er meer data beschikbaar komen.”