Als mogelijke oorzaken voor kanker denk je vooral aan leefstijlfactoren als roken of te weinig bewegen, maar nu blijkt dat vrouwen in bepaalde beroepsgroepen ook meer risico lopen, in dit geval op eierstokkanker. Vooral kappers, bouwvakkers, kledingverkopers, accountants en schoonheidsspecialisten hebben een verhoogde kans op de ziekte.
Reden is vermoedelijk de blootstelling aan bepaalde chemicaliën, zoals talgpoeder, ammoniak of bleekmiddel. De onderzoekers vergeleken een kleine vijfhonderd Canadese vrouwen die eierstokkanker hadden tussen 2010 en 2016 met iets minder dan negenhonderd vrouwen uit Canada die de ziekte niet hadden. Wat opviel: meer vrouwen met kanker hadden een lager opleidingsniveau, gebruikten de pil niet zo lang en hadden weinig of geen kinderen vergeleken met de controlegroep. Dit zijn allemaal bekende risicofactoren voor de ziekte.
Langdurige blootstelling aan chemische stoffen
Vervolgens keken de onderzoekers naar de beroepsgroepen waar de vrouwen in werkzaam waren en de relatie met blootstelling aan 29 veel gebruikte chemische stoffen bij hun werkzaamheden. En daaruit kwam iets opmerkelijks: vrouwen die minstens tien jaar als kapster of schoonheidsspecialiste werkten, liepen drie keer zoveel risico op eierstokkanker. Wie zo lang accountant was, had twee keer zoveel kans op de ziekte. Ook werken in de bouw verdrievoudigde het risico. Vrouwen die werkten in een kledingwinkel hadden 85 procent meer kans op eierstokkanker en ook het werken in andere winkels verhoogde de kans nog met zeker 45 tot 59 procent.
Om het risico met minstens 40 procent te verhogen, moesten vrouwen wel minimaal acht jaar in de betreffende beroepsgroep werkzaam zijn, waardoor ze langdurig blootgesteld werden aan stoffen zoals talkpoeder, ammoniak, waterstofperoxide, haarstof, synthetische vezels, polyestervezels, haarkleurmiddel, formaldehyde, benzine, bleekmiddel en gas dat in spuitbussen wordt gebruikt. Vooral kappers, schoonheidsspecialisten en vrouwen in gerelateerde banen krijgen in hun dagelijks werk te maken met dergelijke gifstoffen. Onduidelijk is nog of het verband met eierstokkanker ontstaat door één enkele stof of een combinatie daarvan of zelfs door andere factoren op de werkvloer.
Kleine onderzoeksgroep
De onderzoekers plaatsen wel enkele kanttekeningen bij hun bevindingen. Het aantal vrouwen in bepaalde risicovolle sectoren, zoals drukkerijen, textielproductie of stomerijen, was eigenlijk te klein om al te grote conclusies te trekken. En sommige statistisch significante verbanden berusten mogelijk op toeval, stellen ze. Om de bevindingen te bevestigen is het dan ook nodig om vervolgonderzoek te doen. Ook kan er dan gekeken worden naar mogelijke andere werkfactoren die een rol spelen.
Desalniettemin concluderen ze dat hun resultaten duidelijk maken dat bepaalde beroepen en de daaruit volgende blootstelling aan chemische stoffen de kans op eierstokkanker waarschijnlijk verhogen.
Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd
Dat dit effect nu pas bekend is, komt omdat er te weinig vrouwen vertegenwoordigd zijn in onderzoek naar de relatie tussen beroepen en kanker. “Dat is al lang bekend, toch is er nog steeds verbetering nodig als het gaat om het bestuderen van beroepsrisico’s van vrouwen”, schrijven wetenschappers in een commentaar. “Door vrouwen niet mee te nemen in onderzoek, missen we de kans om risicofactoren vast te stellen voor vrouwspecifieke kanker, om seksespecifieke verschillen in risico’s te achterhalen en om blootstelling aan bepaalde stoffen te onderzoeken in beroepen waarin vooral vrouwen werkzaam zijn”, concluderen ze.
Jaarlijks krijgen zo’n 1400 vrouwen in Nederland de diagnose eierstokkanker. Zij zijn meestal tussen de 55 en 85 jaar oud. Omdat ze lange tijd geen klachten ervaren, is het bij driekwart al uitgezaaid in de buik bij ontdekking. De vooruitzichten zijn dan ook niet zo gunstig: 38 procent is na vijf jaar nog in leven. Bij ongeveer 10 procent van de diagnoses is er sprake van erfelijke aanleg. Andere belangrijke risicofactor is het aantal eisprongen gedurende het leven, schrijft het KWF. Dat aantal is hoger bij een vroege eerste ongesteldheid, een late overgang, weinig of geen kinderen, niet of kort borstvoeding geven en geen of kortdurend pilgebruik.