En dat is een opvallende uitzondering op het ‘eiland-syndroom’.
Biologen noemen eilanden vaak natuurlijke laboratoria. Op afgelegen archipels leven opmerkelijke planten en dieren die een unieke kijk bieden op het evolutionaire proces. Denk bijvoorbeeld aan de zeeleguaan van de Galapagoseilanden die zijn voedsel uit de zee haalt en uitsluitend van algen leeft. Op eilanden vinden diverse evolutionaire experimenten plaats: grote dieren worden kleiner en kleine dieren worden groter. Wat dacht je van een dwergolifant op Sicilië of een reuzenhamster op Mallorca? Bij vogels vindt er meestal nog een andere verandering plaats: eilandsoorten worden minder kleurrijk in vergelijking met hun voorouders op het vasteland. Maar er zijn diverse uitzonderingen op dit zogenaamde ‘eiland-syndroom’, zoals de prachtige witkapjufferduif op de Marquesaseilanden (Frans Polynesië) of de bontgekleurde Sint-Lucia-amazone op het Caraïbische eiland Sint-Lucia. In een studie in het vakblad Biology Letters trachtten wetenschappers deze uitzonderingen te verklaren.
Roofdieren
Waarom zijn sommige vogelsoorten kleurrijker op een eiland? De onderzoekers vermoedden dat roofdieren mogelijk een rol spelen. Als er geen roofdieren op een eiland rondlopen, moeten vogels zich niet verbergen en zijn camouflagekleuren overbodig. Dit laat misschien de evolutie van extravagant gekleurde pluimage toe. Om deze hypothese te testen, verzamelden de onderzoekers gegevens van 110 eilandsoorten en hun nauwste verwanten op het vasteland. Voor elk eiland werd de diversiteit aan roofdieren in kaart gebracht.
Natuurlijke Selectie
De analyses wezen op een negatieve relatie tussen het aantal predatoren op een eiland en de kleurenpracht van de vogels. In het algemeen geldt: hoe minder roofdieren, hoe kleurrijker de vogelsoorten. Dit resultaat bevestigt de hypothese van de onderzoekers, maar roept meteen een nieuwe vraag op. Namelijk, welk mechanisme is verantwoordelijk voor deze evolutionaire veranderingen naar veelkleurige veren? Een mogelijkheid is dat de afwezigheid van roofdieren resulteert in minder natuurlijke selectie. Hierdoor worden willekeurige veranderingen, zoals genetische drift, belangrijker. Een soort kan toevallig meer of minder kleurrijk worden. In kleine populaties, zoals op een eiland, kunnen zulke willekeurige veranderingen snel plaatsvinden. Een gedetailleerde blik op de gegevens ondersteunt deze uitleg: ongeveer de helft van de vogelsoorten die te maken hebben met weinig roofdieren is kleurrijker en de andere helft niet.
Seksuele Selectie
Een andere verklaring heeft te maken met seksuele selectie. Als er geen of weinig roofdieren zijn, kunnen vogelpopulaties sterk groeien. Meer individuen betekent dat de vrouwtjes een bredere partnerkeuze hebben, wat vervolgens leidt tot meer competitie tussen de mannetjes. Om een vrouwtje te versieren, halen ze alles uit de kast. Onder andere, hun beste verenkleed. Tenslotte is het belangrijk om te beseffen dat het verband tussen kleurenpracht en roofdierenrijkdom slechts een correlatie is. Misschien is een derde factor – die niet door de onderzoekers gemeten werd – verantwoordelijk voor het verband? Verder onderzoek zal het moeten uitwijzen.
Jente Ottenburghs promoveerde aan de Universiteit Wageningen waar hij onderzoek deed naar de evolutie van ganzen. Na een stage bij de wetenschapsredactie van de Volkskrant en een postdoc aan de Uppsala Universiteit in Zweden werkt hij nu als docent ecologie aan de Universiteit Wageningen. Meer weten over Jente? Neem een kijkje op zijn website.