Sommige vogels die leven in de vervreemdingszone rond Tsjernobyl passen zich aan de langdurige blootstelling aan ioniserende straling (in de volksmond ook wel radioactieve straling genoemd) aan. Sterker nog: ze lijken baat te hebben bij de straling. Dat suggereert nieuw onderzoek.
Uit eerder onderzoek in laboratoria bleek dat mensen en andere dieren zich aan radioactieve straling kunnen aanpassen. En wanneer organismen langdurig aan lage doses radioactieve straling worden blootgesteld blijken ze beter bestand te zijn tegen grotere, opeenvolgende doses. De grote vraag was echter altijd: hoe zit dat buiten het laboratorium? Kunnen wilde dieren zich ook zo goed aan radioactieve straling aanpassen?
Ioniserende straling
Om daar meer duidelijkheid over te krijgen, trokken onderzoekers naar de vervreemdingszone rond Tsjernobyl: een gebied – dat voor mensen verboden terrein is – met een straal van dertig kilometer dat de locatie van de kernramp omringt. Ze vingen in of dichtbij de vervreemdingszone 152 vogels van zestien verschillende soorten. Ze bestudeerden de mate van ioniserende straling op de plek waar de vogels gevangen werden. Ioniserende straling beschadigt cellen door vrije radicalen te produceren. Het lichaam probeert die vrije radicalen te bestrijden met antioxidanten. Maar als het lichaam over te weinig antioxidanten beschikt, kan straling leiden tot oxidatieve stress en genetische beschadigingen die weer kunnen leiden tot de dood.
Melanine en meer
De onderzoekers verzamelden ook wat bloed en veren van de vogels alvorens deze weer werden vrijgelaten. Aan de hand van het bloed en de veren achterhaalden ze de hoeveelheid glutathion (een belangrijk antioxidant), de mate van oxidatieve stress, DNA-beschadigingen en de hoeveelheid melanine. Melanine is een organisch pigment. Voor de productie van één zo’n melanine – feomelanine – worden antioxidanten gebruikt. Dieren die veel feomelanine produceren, zijn vatbaarder voor de negatieve gevolgen van straling, omdat ze minder antioxidanten hebben.
Resultaten
Wanneer de hoeveelheid straling waar vogels aan werden blootgesteld, opliep, nam de hoeveelheid glutathion toe. Hun oxidatieve stressniveau nam af. Net als de DNA-beschadigingen. Vogels die meer feomelanine produceerden, bleken er lichamelijk slechter aan toe te zijn: zij hadden minder glutathion, meer oxidatieve stress en meer DNA-beschadigingen. “De resultaten zijn belangrijk, omdat ze ons meer vertellen over de mate waarin verschillende soorten in staat zijn om zich aan te passen aan uitdagende gebieden als Tsjernobyl en Fukushima,” vertelt onderzoeker Ismael Galván.
“Eerdere onderzoeken naar wilde dieren rond Tsjernobyl tonen aan dat chronische blootstelling aan straling ervoor zorgde dat de antioxidanten opraakten en de oxidatieve beschadigingen toenamen. Wij ontdekten het tegenovergestelde: de hoeveelheid antioxidanten neemt toe en oxidatieve stress neemt af als de straling toeneemt.” De eerdere onderzoeken waar Galván naar verwijst betreffen studies naar mensen, twee vogelsoorten en één vissoort. Omdat verschillende soorten heel anders reageren op straling is het lastig geweest om op basis van deze beperkte gegevens conclusies te trekken over of wilde dieren zich aan radioactieve straling aanpassen of niet.