Soorten met een grotere herseninhoud maakten meer kans de afgelopen 100.000 jaar te overleven, claimt een team van Israëlische en Italiaanse onderzoekers. Anderen zijn niet overtuigd.
De periode van 115.000 tot 500 jaar – het late Kwartair – was geen gemakkelijke tijd voor zoogdieren. Waarschijnlijk door toedoen van snelle klimaatveranderingen (ijstijden die kwamen en gingen) en de mens die zich over de aarde verspreidde, legden flink wat diersoorten het loodje. Maar welke factoren bepaalden hoe groot de kans was dat zo’n soort verdween of juist niet? Op die vraag stortten zoöloog Jacob Dembitzer van de Universiteit van Tel Aviv zich met collega’s.
De uitkomst van hun onderzoek: zoals al bekend was, waren grotere dieren in het nadeel. Maar óók een belangrijke factor blijkt het hersenvolume: hoe groter dat was, des te beter de overlevingskansen van een soort.
Groter brein voor hun gewicht
Voor hun studie keken Dembitzer en zijn team naar 3616 schedels van 291 bestaande diersoorten en 50 uitgestorven soorten. Op basis van die schedels bepaalden ze het hersenvolume. Daarnaast haalden ze uit eerdere studies hoe zwaar individuen van een bepaalde soort gemiddeld waren en wanneer de betreffende soort is uitgestorven (als dat inderdaad gebeurd was, uiteraard).
Een grafiek in hun artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Scientific Reports laat duidelijk hun resultaten zien. De overlevende soorten (doorgetrokken lijn) hebben gemiddeld een groter brein voor hun gewicht dan de uitgestorven soorten (stippellijn).
Jagende mensen
“Lichaamsgewicht was duidelijk de belangrijkste factor”, schrijven de onderzoekers, “maar ook het formaat van de hersenen helpt te verklaren welke grote soorten de grootste kans maakten om tot de dag van vandaag te overleven.”
Waarschijnlijk waren soorten met een groter brein beter in staat om te onthouden waar ze konden grazen en waar water te vinden was, speculeren de onderzoekers. “Ook konden ze adequater reageren op de bedreiging die jagende mensen vormden.”
Primitieve primaten
Dat klink misschien erg logisch allemaal: hoe slimmer, hoe beter. Maar aan een groot brein kleven ook nadelen. Allereerst slurpen grote hersenen energie. Bovendien hebben soorten met een flinke herseninhoud gemiddeld langere draagtijden en zit er meer tijd tussen opeenvolgende geboortes. Eigenschappen die de kans op uitsterven juist vergróten. Paleontoloog Lars van den Hoek Ostende, verbonden aan Naturalis en niet betrokken bij het onderzoek, noemt het resultaat dan ook “opvallend – zo een waarvan je denkt: is dat écht zo?”
Wat Van den Hoek Ostende betreft, is het antwoord op die vraag ook zeker niet een ondubbelzinnig ‘ja!’. Allereerst merkt hij op dat alle uitgestorven primaten die de onderzoekers hebben bekeken behoren tot de lemuren: halfapen die alleen op Madagaskar voorkomen. “Dat zijn vrij primitieve primaten die waarschijnlijk sowieso een kleinere herseninhoud hadden. Bovendien hebben de onderzoekers maar één nog bestaande lemurensoort meegenomen. Dus daar zitten wel wat haken en ogen aan.”
Appels en peren
Nu zijn het vooral de grotere dieren die ervoor hebben gezorgd dat de lijn van de uitgestorven diersoorten onder die van de overlevende soorten is komen te liggen in de grafiek van Dembitzer en collega’s. Met name stierven er flink wat luiaards, miereneters en gordeldierachtigen met een relatief kleine herseninhoud uit.
Maar, zo stelt Van den Hoek Ostende: “Dat zijn een beetje ‘rare’ soorten die je niet zomaar gelijk kunt stellen aan andere zoogdieren. Dat doen deze onderzoekers wel, en zo ondersteunen ze hun eigen vooropgestelde idee.” Van den Hoek Ostende vindt dan ook dat de onderzoekers “op een slimme manier appels met peren vergelijken. En dan kun je van alles over onze wereld beweren”.