Het is tijd om terug te keren naar de schoolbanken; wetenschappers hebben inmiddels genoeg bewijs verzameld om er zeker van te zijn dat de industriële revolutie véél eerder begon dan eerder werd gedacht.
Momenteel wijzen de geschiedenisboeken vooral naar het jaartal 1750 als het geboortejaar van de industriële revolutie. De industrialisatie begon daarbij in Engeland, om zich uiteindelijk rond 1850 te verspreiden naar de rest van Europa. Wetenschappers komen daar nu echter op terug. Wetenschapper Leigh Shaw-Taylor heeft meegewerkt aan het onderzoek. Hij legt uit: “Voor het onderzoek hebben we eeuwen aan werkgelegenheidsgegevens gecategoriseerd en in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat we de geschiedenisboeken moeten herschrijven. We hebben ontdekt dat de echte overstap (van landbouw, red.) naar het maken van goederen al 100 jaar eerder plaatsvond.” Voor het onderzoek hebben de wetenschappers een interactieve website gemaakt, genaamd www.economiespast.org.
Natie van makers
De resultaten van dit onderzoek komen voort uit een onderzoeksproject dat inmiddels al langer dan 20 jaar duurt, genaamd The Occupational Structure of Britain 1379-1911. Dit onderzoeksproject heeft uiteindelijk als doel om een volledig beeld te geven van de veranderingen in werkgelegenheid door de eeuwen heen. Voor dit onderzoek hebben wetenschappers specifiek naar de periode van 1600 tot 1800 gekeken. Het leeuwendeel van de data is afkomstig uit meer dan twee miljoen testamenten en nalatenschappen. Deze documenten bevatten over het algemeen vaak drie belangrijke elementen: de woonplaats van de overledene, het beroep dat deze had en het jaartal waarin deze is overleden. Daarnaast is er ook gekeken naar 2,5 miljoen doopakten afkomstig uit de 19e-eeuw; toen was het verplicht om ook het beroep van de vader te registreren op de doopakte.
Uit de resultaten van het onderzoek kunnen een flink aantal interessante conclusies worden getrokken. Verreweg de belangrijkste conclusie is dus dat de grote overstap van de landbouwsector naar de secundaire sector hoofdzakelijk plaatsvond tussen 1600 en 1700 – en dus niet pas in 1750 begon. Zo nam het percentage van Britse mannen dat in de landbouw werkte in de zeventiende eeuw al behoorlijk af: in 1600 werkte 64% van alle Britse mannen in de landbouwsector, in 1740 was dit nog maar 42%. Tegelijkertijd valt er een trend te zien waarbij veel mannen overstappen naar banen waarbij ze vooral goederen produceren. Ter illustratie; in 1600 werkte 28% van alle mannen in de secundaire sector, terwijl in 1700 dit percentage is gestegen naar 42%. Shaw-Taylor voegt toe: “Onze database laat zien dat de economie in de 17e-eeuw enorm werd opgeschud door een enorme toename van bedrijven. Het Verenigd Koninkrijk was in het jaartal 1700 al een natie van makers.”
Werkplaats
De helft van deze bedrijven bevond zich echter verspreid over honderden huishoudens op het platteland. Wetenschapper Shaw-Taylor legt uit: “Naast ambachtslieden uit het dorp had je vroeger ook grote netwerken van wevers die vooral op het platteland woonden. Deze wevers werkten voor handelaren in de buurt, waarbij ze wol aangeleverd kregen en de handelaar vervolgens de uiteindelijke producten verkocht op de lokale markt. Dit soort industrieën leken destijds sterk op bedrijven zonder machines, waarbij ze dus verspreid lagen over honderden huishoudens. Uiteindelijk begonnen deze industrieën steeds vaker goederen te produceren voor de internationale markt.”
Sommige van deze netwerken groeiden dan ook door tot grotere werkplaatsen. Deze werkplaatsen verhuisden vervolgens naar het noorden van Engeland, omdat daar meer dan genoeg kolen beschikbaar waren om de komst van de stoommachines te bekrachtigen. Deze verhuizingen waren niet zonder gevolgen voor de plekken waar mensen vandaan trokken; rond 1750 had het overgrote deel van het zuiden en oosten van Engeland de aanwezige industrieën verloren, waardoor de lokale dorpelingen dikwijls terug moesten keren naar de landbouwsector. Als voorbeeld noemt het onderzoek het district Norfolk, waar rond het jaartal 1700 ongeveer 63% van de mannen een baan had in een industrie. Tijdens de daaropvolgende eeuw zou dit percentage uiteindelijk zakken naar 39%, terwijl tegelijkertijd het aantal mannen in de landbouwsector zou stijgen van 28% naar uiteindelijk 51%.
De-industrialisatie
De resultaten van het onderzoek zijn belangrijk, omdat ze de tijdlijn omtrent de industriële revolutie flink aantasten. De wetenschappers wijzen er dan ook vooral op dat er met name sprake was van een verschuiving van de al aanwezige industrie naar het noorden van Engeland – en dat deze verschuivingen lokaal dus vaak leidden tot de-industrialisatie, waardoor veel werknemers terug moesten keren naar de landbouwsector. Daarnaast had de lokale de-industrialisatie ook nog een ander gevolg: uiteindelijk kwamen veel meer vrouwen thuis te zitten. Zo schatten de wetenschappers dat ongeveer 60% tot 80% van de vrouwen in 1760 een baan had bij een lokaal bedrijf. Rond 1851 was dit percentage gezakt naar 43%. Volgens Shaw-Taylor zou dit percentage zich pas herstellen rond 1980.