Je leest het in biologieboeken en hoort het in documentaires, maar er klopt niks van, zo toont nieuw onderzoek aan. In ons lichaam zijn helemaal niet tien keer meer bacteriën dan menselijke cellen te vinden.
Het idee dat er in het menselijk lichaam doorgaans tien keer meer bacteriën dan menselijke cellen te vinden zijn, ontstond in de jaren zeventig, zo schrijven de onderzoekers. Een onderzoeker stelde vast hoeveel bacteriën er in een gram uitwerpselen zaten en vermenigvuldigde dat aantal vervolgens met 1000, omdat het spijsverteringskanaal een volume van ongeveer een liter heeft. Hij ging er hierbij dus vanuit dat de bacteriën door het gehele spijsverteringskanaal heen gelijk verdeeld zijn. Zo kwam hij uit op 10^14 microben in het menselijk lichaam. Het gemiddelde menselijke lichaam bevat zo’n 10^13 cellen en voila: het idee dat een menselijk lichaam tien keer meer microben dan menselijke cellen bevat, was geboren.
Onterecht geëxtrapoleerd
En dat idee bleek nogal populair te zijn. Het duikt namelijk overal op en wordt eigenlijk altijd als feit gepresenteerd. Maar dat is het niet, zo stelt een nieuw onderzoek. Wetenschappers doken in de bestaande literatuur over het microbioom (de totale gemeenschap van microben die in en op ons leven). Ze keken met name naar de hoeveelheden microben die in verschillende delen van het spijsverteringskanaal te vinden zijn. En zo konden ze het idee uit de jaren ’70 al snel onderuit schoffelen. Zo blijken de bacteriën helemaal niet evenredig over het spijsverteringskanaal verdeeld te zijn. De meeste bacteriën bevinden zich in de dikke darm. De schattingen uit de jaren ’70 zijn gebaseerd op wat in de dikke darm aan microben te vinden is en die schattingen zijn dus onterecht geëxtrapoleerd om een schatting van de microben in het gehele spijsverteringskanaal te maken.
Hoe zit het dan wel?
Maar hoeveel microben zijn er dan – in verhouding tot onze eigen cellen – in het menselijk lichaam te vinden? Op basis van hun onderzoek komen de wetenschappers met een nieuwe schatting. Maar ze plaatsen daar een belangrijke kanttekening bij. De verhouding tussen menselijke cellen en microben zal van persoon tot persoon verschillen. Daarom gaan ze in hun studie uit van een ‘referentiemens’. Deze referentiemens is tussen de 20 en 30 jaar oud, weegt 70 kilo en is 170 centimeter lang. Naar schatting zijn in het lichaam van de referentiemens 3.9×10^13 microben te vinden. En deze referentiemens heeft naar schatting zo’n 3.0×10^13 lichaamscellen.
De verhouding tussen microben en lichaamscellen is dus niet 10:1, maar eerder in de buurt van 1.3:1. En als je net naar het toilet bent geweest en een grote boodschap hebt gedaan, kan het – dankzij het feit dat de meeste bacteriën zich in de dikke darmen bevinden – zomaar zijn dat jouw eigen lichaamscellen tijdelijk in de meerderheid zijn.