De ster van Bethlehem: requiem voor een hypothese

Wat was de ster die volgens het kerstverhaal de wijzen uit het oosten naar Bethlehem leidde? Het is een vraag die de gemoederen bezig blijft houden.

Vooral in de kerstperiodes lees of hoor je regelmatig over een mogelijke astronomische verklaring voor de ster die boven de geboorteplaats van Jezus zou hebben gestaan. In de kersttijd trekken voorstellingen over de ster van Bethlehem in planetaria vaak veel publiek en zelfs serieuze sterrenkundige tijdschriften publiceerden hierover verschillende hypothesen. Enige tijd geleden werd in Groningen zelfs een heus internationaal wetenschappelijk colloquium over deze kwestie gehouden. Het eerste van die aard en wellicht ook het laatste, als men rekening houdt met de conclusies.

Mattheüs
Alles wat we over de kerstster weten gaat terug op een vrij korte passage in het evangelie volgens Mattheüs (2: 1-12). Daaruit blijkt dat ‘wijzen uit het oosten’ de ster associeerden met een ‘pasgeboren koning der Joden’. We kunnen hier onmogelijk alle aspecten van dit onderwerp bespreken, maar essentieel is natuurlijk waarom dit verband werd gelegd. Vaak gaat men ervan uit dat de wijzen (magoi in de oorspronkelijke Griekse tekst) astrologen waren die uit Babylon of Perzië kwamen en bepaalde hemelverschijnselen als tekenen voor de geboorte van belangrijke personen beschouwden. Immers, magoi komt van het Perzische woord magu, waarmee oorspronkelijk een Perzische (Zoroastriaanse) priester bedoeld werd, maar dat later gebruikt werd voor tovenaar of waarzegger (vandaar magiër).

Hypothesen
Er bestaan verschillende visies over welk hemelverschijnsel in verband wordt gebracht met de ster van Bethlehem. Er zijn er zeker een dozijn, met daarin nog allerlei varianten. Volgens het evangelie hebben de magoi de ster twee keer gezien. De eerste maal zagen ze de ster ‘in het oosten’ (eigenlijk: bij opkomst), wat blijkbaar de aanleiding was om naar Jeruzalem te vertrekken. Toen ze vandaar naar Bethlehem reisden (een tiental kilometers naar het zuiden) ging dezelfde ster ‘voor hen uit’ om vervolgens stil te staan ‘boven de plaats waar het kind was’. Het is niet duidelijk hoe men zoiets astronomisch moet interpreteren. De hypothesen rondom de ster van Bethlehem kunnen in twee verschillende categorieën worden opgedeeld. De eerste veronderstelt dat er inderdaad één of ander hemellichaam aan de hemel verscheen dat blijkbaar indruk maakte: een komeet, heldere meteoor, (super)nova, veranderlijke ster, Venus en zelfs Uranus worden genoemd, naast het zodiakaal licht en het poollicht!

Hier zien we boven ESO’s Very Large Telescope de maan, maar ook Venus en Jupiter. De hemellichamen lijken op deze foto heel dichtbij elkaar te staan, maar zijn in werkelijkheid natuurlijk zeer ver van elkaar verwijderd. Afbeelding: ESO / Y. Beletsky.

De andere categorie omvat verklaringen die de ‘ster’ beschouwen als een samenstand van planeten onderling, of met sterren en sterrenbeelden: configuraties die voor de toenmalige astrologen een bijzondere betekenis moeten hebben gehad (zie de afbeelding hierboven). Zo bracht Johannes Kepler al in de 17e eeuw de ster van Bethlehem in verband met een drievoudige samenstand (conjunctie) van Jupiter en Saturnus in 7 v. Chr. Latere onderzoekers wezen op een dubbele conjunctie tussen Jupiter en Venus in 3 en 2 v. Chr. Hoewel gebaseerd op een veel lossere interpretatie van de Bijbeltekst (die van één ster spreekt), hebben deze hypothesen enkele voordelen. Dit soort samenstanden had in de toenmalige astrologie een betekenis en bovendien zijn de posities van sterren en planeten in het verleden met grote nauwkeurigheid te berekenen, zodat te achterhalen is welke samenstand mogelijk voor de ster van Bethlehem kan doorgaan. Planetaria kunnen die posities reconstrueren en op een begrijpelijke wijze voorstellen. Dat maakt deze verklaringen vrij populair.

“Als een dergelijke opvallende positie van Jupiter (de planeet van het koningschap) aan de hemel samenviel met iemands geboorte, was die persoon in de ogen van astrologen voorbestemd om koning te worden”

Deze schildering – van Giotto di Bondone – laat zien hoe de wijzen de pasgeboren Jezus eer bewijzen. De schilder heeft de ster van Betlehem afgebeeld als een komeet. Afbeelding: via Wikimedia Commons.
Molnar
Alle bestaande hypothesen werden de laatste jaren overschaduwd door die van de Amerikaanse astronoom Michael Molnar met een publicatie uit 1995. Zijn verklaring kreeg veel aandacht omdat deze meer dan andere hypothesen was gebaseerd op diepgaande kennis van de astrologie uit de oudheid. Volgens Molnar hebben de wijzen/astrologen zich laten leiden door samenstanden met grote astrologische betekenis. In het jaar 6 voor Christus werd Jupiter tweemaal door de maan bedekt: de eerste keer op 20 maart, kort na zonsondergang, de tweede keer op 17 april, rond de middag (in de tijd van het Nabije Oosten). In beide gevallen was de bedekking onzichtbaar vanwege de nabijheid van de zon, maar de (Babylonische) astronomen van die tijd waren in staat deze posities op voorhand te berekenen. Als een dergelijke opvallende positie van Jupiter (de planeet van het koningschap) aan de hemel samenviel met iemands geboorte, was die persoon in de ogen van astrologen voorbestemd om koning te worden. Nog een paar andere elementen versterkten het koninklijk karakter van een dergelijke horoscoop, zoals de nabijheid van Nieuwe Maan. Bovendien kwam Jupiter op 17 april heliakisch op (de eerste keer waarop een ster of planeet net zichtbaar wordt in de ochtendschemering, na een periode van onzichtbaarheid vanwege de nabijheid van de zon). Molnar meent dan ook dat de wijzen met ‘bij opkomst’ bedoelden dat ze de heliakische opkomst hadden waargenomen. Tijdens de beide bedekkingen stond Jupiter in de Ram. Op 17 april stond ook de zon in dat sterrenbeeld. De Ram werd in de Oudheid als het teken van Judea beschouwd, aldus Molnar, die zich hiervoor beroept op de Griekse astronoom/astroloog Ptolemaeus. Dit alles kon als de geboorte van een koning in Judea worden geïnterpreteerd. Molnar veronderstelt nu dat astrologen of wijzen uit het oosten na deze ontdekking naar Jeruzalem trokken. Intussen volgde Jupiter sinds 23 augustus een retrogade beweging aan de hemel, wat de wijzen interpreteerden als ‘voor(af) gaan’. Op 19 december, toen de wijzen Bethlehem bereikten, stopte die beweging: ze zagen Jupiter ‘stilstaan’ (een stationaire positie bereiken). Molnar’s verklaring komt neer op een combinatie van hypothesen die al eerder gesuggereerd waren, maar zijn idee van ‘koninklijke horoscopen’ is vrij origineel. Zulke horoscopen waren inderdaad in de Oudheid bekend. De horoscopen van de Romeinse keizers Augustus en Hadrianus werden als zodanig beschouwd en maakten deel uit van de keizerlijke propaganda. Omgekeerd was het mogelijk dat mensen die met zo’n horoscoop waren geboren op bevel van de machthebbers konden worden gedood, omdat ze een potentiële bedreiging vormden. Het verhaal van de kindermoord van Bethlehem kan daarop geïnspireerd zijn. Molnar zegt tot zijn opvatting te zijn gekomen door enkele munten die in de eerste eeuw van onze tijdrekening geslagen werden in Antiochië, toen de hoofdstad van de Romeinse provincie Syrië. Hierop is een ster met een ram te zien. Molnar meent dat dit een herinnering is aan de samenstand van de koninklijke horoscoop. De munten werden geslagen nadat Judea in 6 n. Chr. als een deel van Syrië door Rome werd geannexeerd. Het colloquium in Groningen draaide volledig rond deze hypothese, die de laatste jaren nogal wat aandacht heeft gekregen. Molnar was echter zelf niet aanwezig. Besefte hij dat historici en kenners van de antieke astrologie hem in hun kritiek niet zouden sparen?

Deze schildering – duidelijk gemaakt in de Middeleeuwen – laat eveneens zien hoe de wijzen Jezus, Maria en Jozef bezoeken en cadeaus overhandigen. De ster van Betlehem is rechtsboven te zien. Een schilderij van Jean Fouquet (via Wikimedia Commons).
Kritiek
Een eerste punt van kritiek is dat Molnar de tekst van het evangelie te vrij interpreteert. Als er geschreven staat dat de ster ‘voor hen uitging’ en ‘stilstond boven de plaats waar het kind was’, moet dat volgens kenners van de Griekse taal letterlijk worden geïnterpreteerd en niet als een beweging, respectievelijk stilstand van Jupiter in zijn baan aan de hemel. Dat geldt ook voor heel wat andere verschijnselen die als verklaring voor de ster van Bethlehem worden gegeven. Filologen verwerpen om dezelfde reden de interpretatie van ‘in het oosten’ als een heliakische opkomst. Een cruciale vraag is of astrologen in Jezus’ tijd uit een bijzondere configuratie aan de hemel de geboorte van een koning in Judea zouden kunnen afleiden. In de Oudheid kende men inderdaad de ‘astrologische geografie’: astrologische voorspellingen over het lot van landen en streken. Die bestond zowel in de (oorspronkelijke) Babylonische sterrenwichelarij zoals die in Mesopotamië werd bedreven, als in de hellenistische astrologie die in het Romeinse Rijk floreerde, maar er waren wel grote verschillen. Bij de Babyloniërs besloeg de astrologische geografie slechts vier regio’s in en nabij Mesopotamië. Eén ervan, het ‘Westland’, omvatte de gebieden ten westen van de Eufraat, waaronder Judea, maar voor Judea als zodanig was er geen aparte belangstelling. Elke voorspelling had betrekking op één van die vier regio’s, nooit op een deel daarvan. Bovendien hadden die voorspellingen betrekking op de dood van een koning, maar nooit op de geboorte. De Mesopotamische astrologen zouden dus zeker niet de geboorte van een koning der Joden hebben voorspeld.

“Molnar beweert ook dat de eerste christenen de horoscoop van Jezus kenden”

Enigszins anders ging het er in de hellenistische astrologie aan toe, waar landen verbonden werden met dierenriemtekens. De associatie van Judea met de Ram vindt men in de Tetrabiblos van Ptolemaeus, het standaardwerk van de klassieke astrologie. Molmar baseert zich op dat werk, maar het dateert uit de tweede eeuw na Christus. Oudere astrologische auteurs vermeldden nooit Judea; het was een relatief onbelangrijk gebied in de Grieks-Romeinse wereld. De Ram werd verder met verschillende streken geassocieerd, vooral met Perzië. Als Judea genoemd werd, dan was het altijd in één adem met Syrië waarvan het lange tijd deel uitmaakte. En ook de hellenistische astrologie kent geen enkele tekst met betrekking tot de geboorte van de koning van een land. Molnar beweert ook dat de eerste christenen de horoscoop van Jezus kenden. Hij beroept zich op Firmicus Maternus, een tot het christendom bekeerde Romeinse astroloog uit de 4de eeuw die wees op de positie van Jupiter in het oosten bij de geboorte van een ‘goddelijk’ iemand. Volgens Molnar ging het in deze horoscoop wel degelijk over Jezus. Dat impliceert dat Maternus zijn geboortedatum en -uur zou hebben gekend. Maar, zo werd op het colloquium opgemerkt, de eerste christenen waren het niet eens over het geboortejaar van Jezus. Hoe zouden ze dan zijn geboorteuur hebben gekend? Eén van de deelnemers aan het colloquium, de Italiaanse geleerde Antonio Panaino, noemde het idee dat Mattheüs in het geheim de horoscoop van de Messias zou kennen, een geschikt onderwerp voor een roman van Dan Brown…

De wijzen laten zich ook op dit kunstwerk uit de vierde eeuw na Christus leiden door een ster. Afbeelding: Jastrow (via Wikimedia Commons).

Magoi waren geen astrologen
Panaino is hoogleraar Iraanse geschiedenis aan de universiteit van Bologna en auteur van een heus boek over de magoi. Hij is het er helemaal niet mee eens dat de magoi door astrologie geïnspireerd waren. Het Perzische woord magu slaat op priesters van de oud-Perzische godsdienst van Zarathoestra. Zij waren bestuurders en geleerden, maar geen astrologen. Astrologie kwam in deze godsdienst oorspronkelijk niet voor, want de planeten werden als demonische wezens beschouwd. Pas in het Sassaniedenrijk (vanaf de derde eeuw van onze jaartelling) kreeg de astrologie betekenis bij de Perzen. Volgens Panaino moet men de magoi in het evangelie zien als dragers van de oosterse kennis die na een verre reis de pasgeboren Messias komen vereren. De wijsheid die buigt voor het geloof. Ook volgens de Leidse hoogleraar vergelijkende godsdienstwetenschap Ab de Jong kan de verschijning van de magoi als een erkenning van Jezus als koning worden beschouwd, want in Perzië speelden zij traditiegetrouw een belangrijke rol bij de inhuldiging van een koning. Ze worden zelfs als ‘koningsmakers’ gepositioneerd.

“Er is dus geen goede reden om aan te nemen dat het verhaal over de ster op een echt astronomisch verschijnsel is gebaseerd, hoe jammer sommigen dat ook vinden”

Tegenspraak in evangelies
Tot slot benadrukken bijbelexegeten dat het geboorteverhaal van Jezus en de rol van een ster daarin niet op betrouwbare historische bronnen berust. Modern bijbelonderzoek leert dat de eerste fragmenten van de evangelies tientallen jaren na de dood van Jezus zijn opgeschreven. Dat van Mattheüs dateert zeker van later dan 70 n. Chr. De auteurs (hun echte namen zijn onbekend) baseerden zich op bestaande, veelal mondeling overgeleverde verhalen over Jezus, maar kenden hem niet bij leven en zeker niet bij zijn geboorte. Alleen Mattheüs en Lucas vermelden de geboorte, maar hun relaas verschilt onderling sterk. Zo zegt Lucas helemaal niets over een ster. Beide evangelisten beweren dat Jezus in Bethlehem is geboren, maar andere evangelies vermelden dit niet of spreken het zelfs tegen. Jezus kwam uit Nazareth in Galilea, een heel andere streek, maar omdat volgens de profetieën uit het Oude Testament de Messias in Bethlehem zou worden geboren, ontstonden de verhalen over Jezus’ geboorte aldaar. Er is dus geen goede reden om aan te nemen dat het verhaal over de ster op een echt astronomisch verschijnsel is gebaseerd, hoe jammer sommigen dat ook vinden. Trouwens, in serieus onderzoek naar het leven van Jezus blijft dit ook onvermeld. Zoals één van de meest kritische onderzoekers over de ster van Bethlehem, de Amerikaan Aharon Adair, op het colloquium opmerkte, heeft geen enkele serieuze bijbelgeleerde zich de voorbije halve eeuw in een peer reviewed tijdschrift uitgesproken ten gunste van een astronomische verklaring. Aanhangers van een astronomische verklaring hebben de neiging om oude religieuze teksten te letterlijk te interpreteren en uit hun context te halen. Ze houden geen rekening met hun allegorische en symbolische betekenis. De evangelies zijn geen verslagen van historische feiten, maar brengen een boodschap.

Wie toch gepassioneerd raakt over het verhaal van de ster van Bethlehem, moet zich niet in de eerste plaats met sterrenkunde bezighouden, maar met heel andere disciplines waarin historische kritiek een belangrijke rol speelt. Er bestaan heel wat wonderverhalen, in de Bijbel en daarbuiten. Een wetenschappelijke houding daarover aannemen betekent niet dat je een rationele verklaring voor die wonderen moet geven, maar wel dat je kritisch moet staan tegenover het realiteitsgehalte van die verhalen. Mattheüs kan, om het bijzondere karakter van de figuur van Jezus extra te accentueren, heel andere elementen in zijn verhaal hebben verwerkt: Magoi die, geleid door een teken aan de hemel, de Koning eer komen bewijzen. Zo krijgen deze teksten een andere betekenis dan het feitelijk weergeven van historische gebeurtenissen.

Dit artikel is afkomstig uit het tijdschrift Zenit
Hét populair-wetenschappelijke maandblad over sterrenkunde, weerkunde en ruimteonderzoek. Met grote regelmaat schrijven binnen- en buitenlandse wetenschappers zoals Kees de Jager in het blad over hun onderzoek. Benieuwd wat er in het komende nummer allemaal te ontdekken valt? Kijk dan op zenitonline.nl!

Bronmateriaal

Afbeelding bovenaan dit artikel: Jim Padgett (via Wikimedia Commons)

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd