Slordige boekhouding blijkt een serieuze bedreiging voor de ‘penisplant’

Met nog 162 in het wild levende reuzenaronskelken – of penisplanten – resterend, ziet de toekomst van deze plant er weinig rooskleurig uit. Zeker nu nieuw onderzoek uitwijst dat de penisplanten in botanische tuinen er door een ietwat slordige boekhouding óók niet zo best voor staan.

Dat schrijven Amerikaanse onderzoekers in het blad Annals of Botany. Hun studie handelt over de reuzenaronskelk (Amorphophallus titanum), ook wel de ‘penisplant’ of ‘lijkenbloem’ genoemd. Laatstgenoemde bijnaam heeft de plant te danken aan het feit dat de bloem ervan een sterke geur verspreidt die nog het meeste doet denken aan de geur van rottend vlees. “Normaal moet je dicht bij een bloem in de buurt komen om deze te kunnen ruiken,” vertelt onderzoeker Olivia Murrell. “Maar dat geldt niet voor de lijkenbloem. Het moment dat je de kas binnenwandelt, ruik je deze meteen. Het is een heel sterke geur.”

Het onderzoek
Het klinkt misschien niet direct als een bloem die je in je kas wilt hebben. Maar toch vind je de plant vaak in botanische collecties terug. En voor het onderzoek besloten de wetenschappers zoveel mogelijk gegevens over deze in botanische tuinen levende reuzenaronskelken te verzamelen. En dat lukte: uiteindelijk konden ze van bijna 1200 reuzenaronskelken in 111 verschillende botanische tuinen wereldwijd, het doopceel lichten. Idealiter zou je verwachten dat die gegevens voor elke plant onthullen waar deze precies vandaan komt, wie zijn ouders zijn, of deze zelf afstammelingen heeft en of de plant gezondheidsproblemen heeft (gehad). Maar dergelijke informatie bleek in veel gevallen niet of slechts ten dele voorhanden te zijn. 

Probleem
En dat is een probleem, zo stellen de onderzoekers. Want zonder die gegevens kunnen botanisten geen weloverwogen beslissingen nemen over welke twee reuzenaronskelken ze nu het beste kunnen kruisen om nieuw nageslacht te verkrijgen. En dus worden er – onbedoeld – verkeerde beslissingen genomen. Zo worden er bijvoorbeeld familieleden met elkaar gekruist. Of men bevrucht een bloem met pollen afkomstig van een bloem die eerder aan dezelfde plant groeide.

Het zijn stuk voor stuk maatregelen die – opnieuw: onbedoeld – leiden tot een lagere genetische diversiteit onder de in botanische tuinen levende reuzenaronskelken, zo stellen de onderzoekers. En dat zien ze ook terug in hun data. Want genetisch onderzoek onthult dat 24 procent van de bestudeerde reuzenaronskelken klonen zijn. En 27 procent van de bestudeerde reuzenaronskelken komt voort uit twee nauw aan elkaar verwante – en dus genetisch gezien op elkaar lijkende – individuen.

Risico’s
Die afname aan genetische diversiteit brengt veel risico’s met zich mee, zo waarschuwt Murrell. “Een afnemende genetische diversiteit leidt gaandeweg tot een afnemende fitheid. Over het algemeen produceren planten die het resultaat zijn van inteelt niet zoveel pollen. Ook komt het wel voor dat ze na het bloeien direct sterven.” Ook ziekten en plagen zijn een enorm gevaar voor populaties met een lage genetische diversiteit. Want waar in een genetisch diverse populatie altijd wel wat individuen te vinden zijn die – dankzij een net wat andere genenset – een ziekte of plaag kunnen weerstaan, kan een weinig genetisch diverse populatie door een ziekte of plaag zomaar in zijn geheel worden weggevaagd. “De populatie heeft (genetische, red.) variatie nodig,” benadrukt Murrell. “Als er niets verandert, kan deze door inteelt uitsterven.”

Het is zorgwekkend. Zeker als je bedenkt dat de reuzenaronskelk – die van oorsprong op Sumatra voorkomt – er in het wild ook niet zo best voor staat. Door vernietiging van het natuurlijk habitat, klimaatverandering en oprukkende invasieve soorten zijn er in het wild naar schatting nog maar 162 reuzenaronskelken te vinden. Daarom is het ook zo belangrijk dat reuzenaronskelken in botanische collecties gedijen en (letterlijk!) floreren. Want ooit hebben we deze planten misschien wel nodig om de reuzenaronskelk in het wild te herintroduceren.

Er is dan ook werk aan de winkel, zo schrijven Murrell en collega’s. En dan vooral op administratief gebied. In hun studie komen ze met een aantal aanbevelingen om de boekhouding op orde te brengen en te houden. Zodat vervolgens op basis van die boekhouding weloverwogen keuzes gemaakt kunnen worden omtrent de voortplanting van penisplanten en deze zowel in de botanische tuin of kas als in het wild nog een kans hebben om te overleven.

Bronmateriaal

Fout gevonden?

Interessant voor jou

Voor jou geselecteerd