Japanse wetenschappers hebben kegeltjes en staafjes aangetroffen in het oog van een prehistorische vis. Deze vis zwom meer dan 300 miljoen jaar geleden in meren op het reuzencontinent Pangea. Het dier was in staat om kleuren waar te nemen.
De lichtgevoelige cellen in ons oog bevatten kegeltjes en staafjes. Staafjes nemen lichtintensiteit waar, maar kunnen geen kleuren onderscheiden. Kegeltjes slagen hier wel in. Er zijn drie soorten kegeltjes met verschillende fotoreceptoren, die reageren op een andere golflengte van licht. In onze ogen bevinden zich 4,5 miljoen kegeltjes en 90 miljoen staafjes.
Gefossiliseerd oogweefsel
Het is vrij zeldzaam dat paleaontologen de fossiele resten van een oog aantreffen. Oogweefsel is zacht en vergaat meestal binnen 64 dagen. Het gevonden oogweefsel van de uitgestorven vis Acanthodes bridgei is prima bewaard gebleven, omdat het dier kort na sterven onder de grond is begraven.
Bijzondere vondst
Japanse wetenschappers van de Kumamoto universiteit hebben de ogen van de prehistorische vis geanalyseerd en vonden kegeltjes en staafjes. “Omdat er kegeltjes aanwezig zijn, is het zeer waarschijnlijk dat de vis kleuren kon zien”, concludeert hoofdonderzoeker Gengo Tanaka. Tanaka vermoedt dat de vis overdag de kegeltjes gebruikte en ’s nachts de staafjes aan het werk zetten.
Ontwikkeling van zicht
Wetenschappers zijn van mening dat zicht, oftewel de mogelijkheid van aardse organismen om verschillen in lichtintensiteit waar te nemen, minimaal 520 miljoen jaar oud is. In een periode van elf miljoen jaar tijd ontwikkelde onze voorouder de vaardigheid om licht te zien. Het gevonden weefsel van de prehistorische vis is het oudste bewijs van kleurenzicht.