In films als Jurassic Park zien we hoe plantenetende dino’s hun extreem lange nekken moeiteloos heen en weer en op en neer zwiepen. Maar nieuw onderzoek wijst erop dat de dino’s dat in het echt niet konden. Hun nekken waren een stuk minder flexibel dan gedacht.
Die conclusie trekken wetenschappers in het blad PLoS ONE. Verrassend genoeg baseren ze hun conclusies niet direct op een studie onder de Sauropoda: de plantenetende dino’s met hun lange nekken. Nee, in plaats daarvan bestudeerden ze de nek van de struisvogel. En dat is niet zo gek als het lijkt, zo benadrukken de onderzoekers. Ze wijzen erop dat “de morfologie van de wervels en nekspieren (van de struisvogel, red.) vergelijkbaar is met die van de Sauropoda”.
Wanneer de onderzoekers die conclusies vervolgens loslaten op de Sauropoda, moeten ze concluderen dat de nek van deze giganten niet zo flexibel was. En dat verandert onze kijk op de wijze waarop de Sauropoda aan hun voedsel kwamen. De plantenetende dino’s zijn de grootste dino’s die ooit op aarde hebben rondgelopen. Om hun enorme lichaam draaiende te houden, moesten ze dagelijks enkele honderden kilo’s voedsel naar binnen werken. Onderzoekers dachten altijd dat ze daarvoor niet ver hoefden te wandelen. Ze konden dankzij hun lange nekken vanaf één locatie van de grond en van tal van boomtakken eten. Maar dit onderzoek trekt dat nu in twijfel. Als de nek niet zo flexibel was, moesten de Sauropoda mogelijk hun lichaam meer bewegen om toch aan voldoende voedsel te kunnen komen.