Het lijkt erop dat deze prehistorische vliegende reptielen verschillende vliegstijlen hadden: terwijl sommige met hun vleugels sloegen, konden anderen waarschijnlijk ook zweven.
Gedurende het Krijt leefden er verschillende bijzondere dieren op aarde. Zo waren er angstaanjagende roofdinosauriërs zoals de T-rex en spinosaurus, zwommen mariene reptielen zoals de ichthyosauriërs in de zeeën en domineerden pterosauriërs de lucht. Over dat laatste zijn onderzoekers het echter niet altijd eens geweest. Zo is er lang gedebatteerd of de grootste pterosauriërs überhaupt konden vliegen. Nieuw ontdekte fossielen zetten nu definitief een punt achter dat debat. Want niet alleen konden ook zeker de grootste pterosauriërs vliegen, deze prehistorische reptielen hielden er zelfs verschillende vliegstijlen op na.
Opgegraven fossielen
In de studie hebben de onderzoekers de ‘opmerkelijke’ en ‘zeldzame’ fossielen bestudeerd van twee verschillende pterosauriërsoorten uit de laatste Krijtperiode (ongeveer 72 tot 66 miljoen jaar geleden), waarvan één nieuw is voor de wetenschap. “Het opgravingsteam was zeer verrast toen ze driedimensionaal bewaarde pterosauriërbotten ontdekten,” herinnert onderzoeksleider Kierstin Rosenbach zich. “Dat is zeer zeldzaam. Dat heeft ermee te maken dat pterosauriërbotten hol zijn, waardoor ze heel kwetsbaar zijn. Ze worden dan ook vaak platgedrukt gevonden, als ze al bewaard blijven.”
CT-scan
Het onderzoeksteam gebruikte CT-scans met hoge resolutie om de binnenkant van de vleugelbotten te onderzoeken. “Omdat driedimensionale conservering zo zeldzaam is, hebben we weinig inzicht in hoe pterosauriërbotten er van binnenuit uitzien, daarom wilde ik ze met een CT-scan bestuderen,” vertelt Rosenbach. “Het was goed mogelijk dat er niets van binnen bewaard was gebleven, of dat de CT-scanners niet gevoelig genoeg waren om fossiele botten te onderscheiden van het omliggende gesteente.” Maar die vrees bleek ongegrond. Want tot hun grote vreugde ontdekten de onderzoekers op de scans ‘opmerkelijke’ en ‘spannende’ interne structuren.
Arambourgiania philadelphiae
Nieuw verzamelde exemplaren van de bekende reuzenpterosauriër Arambourgiania philadelphiae bevestigen dat deze soort een indrukwekkende vleugelspanwijdte van 10 meter had. De CT-scans lieten daarnaast zien dat het holle opperarmbeen een reeks richels vertoont die omhoog en omlaag over het bot kronkelen. Dit komt overeen met de structuren die we vinden in het binnenste van de vleugelbotten van gieren. Dit betekent dat de onderzoekers vermoeden dat deze pterosauriër zich dus, net als gieren, al zwevend door de lucht voortbewoog.
Inabtanin alarabia
Het andere exemplaar dat werd geanalyseerd was de nieuw ontdekte Inabtanin alarabia, een pterosauriër met een vleugelspanwijdte van vijf meter. Inabtanin is één van de meest complete pterosauriërs die ooit in Afro-Arabië zijn gevonden. Maar dat is niet het enige bijzondere. Want de CT-scans lieten zien dat de structuur van zijn vleugelbotten totaal anders is dan die van Arambourgiania. Het binnenste blijkt een patroon van ribben te bevatten dat lijkt op de structuur in de vleugelbotten van moderne vogels die met hun vleugels slaan. De onderzoekers denken daarom dat Inabtanin zich op dezelfde manier voortbewoog, al sluiten ze niet uit dat deze pterosauriër soms ook van andere vliegstijlen gebruik maakte.
Vliegstijlen
Kortom, de bevindingen tonen aan dat verschillende pterosauriërs dus verschillende vliegstijlen gebruikten. Bovendien weten we nu dat ook de grootste soorten zich dus prima door de lucht konden bewegen en blijkbaar zelfs zweefden. “De gevonden ‘ribben’ in Inabtanin waren interessant om te zien, maar niet heel bijzonder,” zegt Rosenbach. “Maar de richels in Arambourgiania waren totaal onverwacht; we wisten eerst niet wat we zagen!”
Spannend
De ontdekking van verschillende vliegstijlen bij pterosauriërs van verschillende groottes is ‘spannend’, zeggen de experts, omdat het ons meer inzicht geeft in hun leefwijze. Het roept ook interessante vragen op, zoals hoe de vliegstijl samenhangt met de lichaamsgrootte en welke vliegstijl het meest voorkwam bij pterosauriërs. “Er is zo weinig informatie over de interne botstructuur van pterosauriërs, dat het lastig is om met zekerheid te zeggen welke vliegstijl als eerste opkwam,” merkt Rosenbach op. “Als we kijken naar andere vliegende gewervelde dieren zoals vogels en vleermuizen, zien we dat het slaan met de vleugels verreweg het meest gebruikelijke vlieggedrag is. Zelfs vogels die zweven of glijden, moeten af en toe met hun vleugels slaan om op te stijgen en in de lucht te blijven. Daarom denk ik dat het slaan met vleugels de standaard manier van vliegen is. Zweven is misschien pas later ontstaan, mogelijk bij pterosauriërs die in bepaalde omgevingen leven, zoals boven de open oceaan.”
De bevindingen bieden niet alleen bevestiging dat zelfs de grootste pterosauriërs konden vliegen, maar ze geven ook aan dat hun vliegmethoden gevarieerd waren, afhankelijk van hun grootte en omgeving. Toch valt er nog genoeg over deze interessante prehistorische reuzen te leren. “Deze studie biedt een basis voor verder onderzoek naar de relatie tussen de interne botstructuur en vliegvermogen en -gedrag, en kan hopelijk leiden tot een breder onderzoek naar de botstructuur van pterosauriërs,” besluit Rosenbach.