De kans is aanwezig dat er ook in jouw huis een giftige spin te vinden is. Toch heb je er weinig van te vrezen, want het gif doet je niets. En nieuw onderzoek onthult nu hoe dat komt.
Giftige spinnen zijn er in allerlei soorten en maten. Bekende voorbeelden zijn zwarte weduwen of kamspinnen – die per ongeluk weleens tezamen met bananen worden geïmporteerd. Minder bekend is echter dat er ook hier in Nederland giftige spinnen voorkomen, zoals bijvoorbeeld de gewone huisspin, die – zoals de naam al doet vermoeden – soms ook weleens gewoon bij jou in of rond het huis rondstampt. Van die laatstgenoemde spin hebben we – in tegenstelling tot sommige zwarte weduwen en kamspinnen – echter weinig te vrezen. Het gif van de gewone huisspin vormt normaliter namelijk geen enkele bedreiging voor mensen, terwijl een ontmoeting met sommige kamspinnen – vooral als ze uit het geslacht Phoneutria stammen – tot serieuze medische complicaties kan leiden en mensen zelfs fataal kan worden. Het roept de vraag op waarom het gif van de ene spin veel krachtiger is dan dat van de andere. En die vraag hield ook onderzoekers van de universiteit van Galway zodanig bezig dat ze besloten hebben er eens in te duiken. Hun bevindingen zijn nu terug te lezen in het blad Biology Letters.
70 spinnensoorten
Voor hun onderzoek bogen de wetenschappers zich over het gif van 70 verschillende soorten spinnen. Daarbij keken ze of de mate waarin een spin giftig is misschien verklaard kan worden door de omvang van de spin, het type prooi waarop de spin het voorzien heeft, de manier waarop de spin jaagt, etc. En het onderzoek onthult dat spinnengif prooi-specifiek is en dat de kracht van het spinnengif vooral gedicteerd wordt door wat de spin lekker vindt. Heel concreet betekent het dat spinnen die vooral op insecten jagen, vaak over een gif beschikken dat bijzonder effectief is in het doden van insecten, maar veel minder effectief in het bezeren of doden van andere soorten prooien, zoals zoogdieren.
Verklaring
“Onze resultaten laten zien dat spinnengifstoffen geëvolueerd zijn om bijzonder krachtig te zijn tegen dieren die in het natuurlijke dieet van de spin voorkomen,” zo vertelt onderzoeker Keith Lyons. “Dit kan verklaren waarom soorten die bekendstaan om het af en toe vangen van kleine zoogdieren, zoals (spinnen uit het geslacht, red.) Phoneutria en de zwarte weduwen over gif beschikken dat medische problemen kan veroorzaken bij mensen. Soorten die daarentegen uitsluitend op ongewervelden jagen, zoals de gewone huisspin, hebben een gif ontwikkeld dat gericht is op de fysiologie van ongewervelden in plaats van die van ons en vormen daarom nauwelijks een bedreiging voor mensen.”
Verrassend
De onderzoekers zijn enigszins verrast door hun eigen bevindingen. Zij hadden namelijk verwacht dat de manier waarop spinnen jagen van invloed zou zijn op de kracht van het spinnengif. “Wij voorspelden dat spinnen die met behulp van een web jagen minder krachtige gifstoffen zouden aanmaken, omdat ze geëvolueerd zijn om hun web te gebruiken om prooien te immobiliseren,” vertelt onderzoeker Kevin Healy. Verrassend genoeg ontdekten de wetenschappers echter dat er geen verband was tussen de kracht van spinnengif en of spinnen nu wel of niet een web bouwden.
Het onderzoek geeft meer inzicht in de evolutie van spinnen en hun gifstoffen. En dat is om meerdere redenen belangrijk. Zo kijkt de farmaceutische industrie met steeds meer interesse naar spinnengif; men denkt er medisch relevante stofjes in te kunnen vinden die bijvoorbeeld kunnen worden ingezet als pijnstillers. Meer inzicht in waarom verschillende soorten spinnen over verschillende soorten gifstoffen beschikken, kan meer richting geven aan de zoektocht naar die medisch relevante stoffen. Daarnaast hint het onderzoek erop dat in het prooispecifieke gif van spinnen ook weleens stofjes te vinden zijn die we kunnen inzetten om specifieke insecten op een milieuvriendelijke manier te bestrijden, zo stelt Healy. “Deze studie helpt ons de evolutie van spinnengif beter te begrijpen en (…) laat zien welke soorten gif mogelijk interessant kunnen zijn voor toekomstige geneesmiddelenontwikkeling of voor de ontwikkeling van insecticiden die gericht zijn op specifieke plaagsoorten en de bestuivers dus juist ontzien.”