Een jaar of tien geleden stierf met de laatste spreker ook het Aalsmeerse dialect. En vele andere dialecten dreigen dat voorbeeld te volgen.
In de Middeleeuwen was Nederland een lappendeken van dialecten. Elk dorpje had zijn eigen taaltje met zijn eigen woordenschat en eigen grammatica. De diversiteit van toen is vandaag de dag ver te zoeken. Steeds minder mensen spreken een dialect en nog minder mensen geven het aan hun kinderen door. Het komt vooral doordat we tegenwoordig zo mobiel zijn, vertelt taalwetenschapper Mathilde Jansen, mede-auteur van de onlangs verschenen ‘Atlas van de Nederlandse taal‘. “Mensen blijven niet meer op één plek wonen.” En dat wordt het dialect fataal, zo weet ze uit eigen ervaring. “Ik ben opgegroeid op Texel, maar omdat mijn moeder uit Haarlem komt, werd er bij ons thuis geen dialect gesproken.” Het Texels ging ze dan ook nooit beheersen. En zo gaat het in veel gezinnen, blijkt uit onderzoek dat in 2009 door de Nederlandse Taalunie werd uitgevoerd. Maar liefst 59 procent van de ouders blijkt onderling standaardtaal (oftewel het Nederlands) te spreken. En slechts 34 procent van de ouders spreekt nog dialect met de kinderen.
Kinderen
Het dialect bevindt zich op een hellend vlak, met name omdat juist de toekomstige generaties het af laten weten. In 1994 sprak zo’n 13 procent van de kinderen nog dialect met zijn/haar ouders. In 2004 was dat nog maar 5 procent. En terwijl in 1994 nog zo’n 13 procent van de kinderen dialect sprak met broers en zussen, was dat percentage in 2004 al gedaald naar 4 procent. En ook het percentage kinderen dat met vriendjes en vriendinnetjes dialect spreekt, is in een decennium tijd sterk gedaald: van 11 procent in 1994 naar 3 procent in 2004.
Aalsmeers
De toekomst van het dialect lijkt er dan ook weinig rooskleurig uit te zien. En sommige dialecten zijn de redding zelfs al voorbij. Het Aalsmeers bijvoorbeeld. “Vijftien jaar geleden heb ik daar de laatste spreker van het Aalsmeers opgezocht,” vertelt Jansen. “Ik heb opnames gemaakt van het dialect en enige tijd daarna is hij overleden.” En daarmee was ook het Aalsmeers voorgoed verdwenen.
Limburg en Friesland
Hoewel dialecten in heel Nederland onder druk staan, zijn ze lang niet allemaal op sterven na dood. “Het Amelands is bijvoorbeeld een heel vitaal dialect dat ook door veel jongeren nog gesproken wordt,” vertelt Jansen. Hetzelfde geldt voor het Limburgs en het Fries (die officieel zijn erkend als regionale taal of minderheidstaal): zo’n 20 tot 30 procent van de kinderen in Limburg en Friesland spreken onderling nog een dialect. Wat is het geheim van het relatieve succes van deze dialecten? Dat is lastig te bepalen, vindt Jansen. “Ik denk dat openstaan voor meertaligheid heel belangrijk is. Wat ook helpt, is dat deze gebieden in de periferie liggen, dat wil zeggen: ze zijn redelijk ver van de Randstad verwijderd. Ik vermoed dat de Friezen en Limburgers ook honkvaster zijn, dus minder snel verhuizen naar andere provincies, dat is echter lastig te bewijzen. Maar wat misschien nog wel het belangrijkste is, is dat mensen in Limburg en Friesland trots zijn op hun taal.”
Dialectrenaissance
Terwijl de Friezen en Limburgers al heel lang vol trots hun dialect of regionale taal spreken, begonnen veel andere regio’s hun dialecten pas te koesteren toen deze al in verval raakten. “In de jaren zestig begon een dialectrenaissance,” vertelt Jansen. “Voor die tijd had het dialect weinig prestige en werd het gezien als plat en boers. Maar in de jaren zestig gingen mensen het dialect weer waarderen. Popgroepen gingen bijvoorbeeld in dialect zingen, er ontstonden toneelgroepen die voorstellingen in dialect gaven, er werden dialectverenigingen opgericht en dialectdictees georganiseerd. De Bijbel werd zelfs in dialect vertaald.” Het was overduidelijk een tegenbeweging. “Opeens werd het mensen duidelijk: dialecten zijn aan het verdwijnen.” Maar de dialectverenigingen, ‘Oehoe oehoerend hard’ en een in het Gronings vertaalde Bijbel kunnen de dialecten ook niet meer redden. “De initiatieven spelen vooral in het culturele domein. In het dagelijks leven verandert er niet zoveel,” vertelt Jansen. En dat is juist waar het dialect levend moet worden gehouden. “Mensen moeten het met hun kinderen spreken, wil het dialect overleven.”
Cognitieve voordelen
Is een kwakkelend dialect dan altijd ten dode opgeschreven? Of kan het nog gered worden? Dat laatste lijkt bijna onmogelijk. “Het enige wat je kan doen, is positief tegenover het dialect blijven staan en benadrukken dat een meertalige opvoeding heel waardevol is en cognitieve voordelen heeft.” Want nu dialecten verdwijnen en er in toenemende mate onderzoek naar gedaan wordt, wordt wel duidelijk dat het beheersen van meerdere talen of dialecten heel nuttig is. En dat staat haaks op wat lang gedacht werd. “Lang was het bijvoorbeeld verboden om op scholen een dialect te spreken.” Aangenomen werd dat het dialect alleen maar in de weg zat tijdens het leren van de standaardtaal. Een conclusie die door wetenschappelijk onderzoek inmiddels van tafel is geveegd. “Een meertalige opvoeding is juist goed en het dialect zit het Nederlands niet in de weg.” Sterker nog: soms blijkt een dialect grote voordelen te hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor het Limburgs. “Hierin maakt men nog onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden, iets wat we in het Nederlands niet meer doen. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen die Limburgs spreken, in het Nederlands het verschil tussen ‘de’ en ‘het’ veel duidelijker oppakken.”
Al die cognitieve voordelen ten spijt: het aantal dialectsprekers neemt rap af. Zal Nederland in de toekomst dan helemaal dialect-vrij zijn? Daar lijken we wel op af te stevenen. “Het accent – dat je iets hoort van de regio waaruit iemand komt – dat zal altijd blijven bestaan, omdat dat een stukje identiteit is,” denkt Jansen. “Maar het dialect in traditionele zin – dus met een eigen woordenschat en zinsbouw – dat zal waarschijnlijk op heel veel plekken verdwijnen.” Daar kun je rouwig om zijn. Maar Jansen ligt er niet wakker van. “Taal verandert nu eenmaal. En er komt heus wel weer iets nieuws voor in de plaats.”