Velen verzamelen zich rondom het provisorische podium. Ze brengen hun zieken, degenen met pijn of een chronische voorliefde voor drank in de hoop dat dit alles overgaat zodra de heelmeester zijn handen oplegt, één van zijn zalfjes of drankjes tevoorschijn haalt of alles opensnijdt. Goudstukken rinkelen. Want gezondheid is duur.
Kwakzalvers. Ze zijn van alle tijden. Hun helende handen, drankjes, zalfjes en pilletjes vormen een laatste strohalm voor de hopelozen. En zodra de kwakzalver het dorp binnenwandelt blijken zij in grote getale aanwezig. De één heeft kiespijn. Een ander kan niet van de fles blijven. Weer een ander is onvruchtbaar. Nog een ander lijkt bezeten. Problemen waar we nu misschien met naar de huisarts stappen, werden ooit midden in het dorp, op een podium in een soort theaterachtige setting opgelost of verergert.
Middeleeuwen
Een kwakzalver onderscheidt zich van een ‘echte’ dokter doordat zijn methoden niet wetenschappelijk bewezen zijn. Met name in de achttiende en negentiende eeuw vierden deze ‘dokters’ hoogtij. De geneeskunde stond nog in de kinderschoenen en diverse ziekten eisten vele slachtoffers. Dokters waren schaars. Het is dan ook niet verwonderlijk dat velen een beroep deden op de wonderdokter. Allerlei ongemakken konden plots tot een einde worden gebracht. Natuurlijk ging dat niet zachtzinnig. Operaties werden zonder verdoving uitgevoerd. Om te voorkomen dat de patiënt op de ‘operatietafel’ zou gaan liggen kronkelen, werd hij met een flinke tik op het hoofd buiten westen geslagen. Schilder Jan Steen heeft een aantal van deze wanpraktijken op het doek vereeuwigd. Het snijden van de kei bijvoorbeeld. Op dit schilderij is te zien hoe de kwakzalver een kei (gezwel) uit het hoofd van een patiënt haalt. In veel gevallen begon de wonderdokter op goed geluk aan de operatie. Als er geen gezwel werd aangetroffen, toverde hij een kei tevoorschijn en beweerde deze uit het hoofd gehaald te hebben. Ook het verwijderen van blaasstenen was geen probleem, maar wel pijnlijk. De kwakzalver hield zich tevens bezig met staarsteken. Hierbij werd staar opgelost door de ooglens in de oogbol te drukken.
Bijgeloof
Het succes van de kwakzalver werd mede mogelijk gemaakt door de goedgelovigheid van de burger. Onwetendheid, een blind vertrouwen en hopeloosheid als het gaat om de aandoening waren factoren die de patiënt in de armen van de kwakzalver dreven. Dat betekent echter niet dat alleen domme mensen met een kwakzalver in zee gingen. Ook mensen die als genieën de geschiedenis ingegaan zijn, lieten zich door de kwakzalverij verleiden. Charles Darwin bijvoorbeeld. Hij had diverse klachten en de arts wist geen raad. Om die reden besloot Darwin een waterkuur (met homeopathische middelen, koude douches en kompressen) te ondergaan. Doordat bijgeloof in de behandeling een belangrijke rol speelde, kruiste de kwakzalverij soms de religie. Zo zijn divers mensen met psychische problemen ‘bezeten’ verklaard. De aanpak van bepaalde aandoeningen deed haast mystiek aan.
Chirurgijn
Naast de kwakzalver – die vanwege de risico’s van zijn vak rondreisde en nooit al te lang in één stad of dorp bleef – waren er natuurlijk ook geschoolde artsen. Zij gaven met name adviezen aan de bestuurders. Hoe om te gaan met epidemieën bijvoorbeeld. Ook gaven ze graag advies over hoe er met de kwakzalvers moest worden afgerekend, want de universitaire arts moest weinig van deze wonderdokters hebben. De geschoolde artsen bemoeiden zich zelf overigens maar weinig met de patiënt en als ze zich op een individuele ziekte richtten, dan kwam ironisch genoeg in henzelf de kwakzalver bovendrijven. Ze stelden een diagnose op basis van ‘piskijken’ en de stand van de sterren. De dokter werd hierbij geassisteerd door de chirurgijn. Vaak had deze ook wel een opleiding genoten. De chirurgijn was naast doktersassistent ook barbier en kapper. Vaak deed hij bovendien dienst als beul. Een rare situatie, want de benen die hij als beul brak, moest hij later zelf weer zetten. Het lijkt erop dat de kwakzalver qua opleiding in schril contrast staat met de arts en chirurgijn. Maar dat is niet helemaal het geval. Veel kwakzalvers hadden een specialisme waar ze echt in uitblonken. Bovendien werd kwakzalverij soms ook met zuivere geneeskunde vermengd.
Medicijnen
Om pijn te kunnen behandelen of ziektes te doen verdwijnen, maakte de kwakzalver veelal gebruik van allerlei middeltjes. Soms maakte dat het alleen maar erger. Zo vertelt dokter Jan Yperman: “Ik, meester Jan Yperman, was in de stad Ieper en daar was een arme marskramer met een ontstoken piemel. Er zat een gat in en het openliggende vlees zag er slecht uit. De arme sloeber had zijn lot in handen gelegd van een knoeier die helemaal niets van chirurgie begreep. Deze prutser had op dat gat een bijtend medicijn gelegd dat in een open ader terecht was gekomen. Daardoor bleef de wond maar bloeden tot de volgende dag, en nog kon de bedrieger het bloeden niet stelpen. En daarom riepen ze mij erbij, en toen ik bij de patiënt kwam, was hij bijna dood en buiten bewustzijn. En zijn ader bloedde nog steeds erg. Ik liet hem daarom op een bed leggen. Mijn duim drukte ik op de bloedende ader in het gat in de piemel, en hield hem daar een tijdje. Toen kwam de marskramer langzaam weer bij kennis. Daarna nam ik van dat rode poeder waarover ik je zometeen meer zal vertellen, en legde het op de ader en de open wond. Op dat poeder strooide ik tarwebloem en daaroverheen bracht ik een linnen doekje aan. Daaroverheen deed ik tenslotte een zwachtel. Toen ik bij de marskramer wegging, was hij weer geheel bij bewustzijn. De volgende dag bezocht ik hem weer, en ververste zijn verband. (…) En ik omzwachtelde de piemel weer op dezelfde manier, en de marskramer herstelde helemaal.”
De papjes en pilletjes die de kwakzalvers bereidden, vormden meestal een mix van illustere ingrediënten. Zo was er in de late middeleeuwen een chirurg die zichzelf meester Willem noemde. Hij maakte een papje van lamsvet, was en kopercarbonaat. Dit kookte hij en liet het goedje in een linnen lap intrekken. De lap kwam op open wonden te liggen. Als de ene kant vol etter en bloed zat, draaide hij de doek om. De patiënten genazen. En dan was er ook nog Lise Pauwels. Zij genas wonen met wijn en koolbladeren. Veel patiënten hadden er baat bij, een deel legde het loodje.
De medische wereld mag de afgelopen eeuwen dan een vlucht hebben genomen, kwakzalverij bestaat nog steeds. Internet heeft deze tak van sport nieuw leven ingeblazen. De vormen zijn nauwelijks veranderd. Het lijkt erop dat kwakzalverij haar bestaansrecht ontleent aan wanhoop. En daar hebben we al eeuwenlang genoeg van.