Jongen van koolmezen die in het bos leven, groeien minder hard en sterven vaker door extreem hete dagen. Stadse koolmezen blijken daar geen last van te hebben.
Het wordt warmer op aarde – met meer uitzonderlijk hete dagen als een van de gevolgen – én onze planeet verstedelijkt. Wat heeft de combinatie van die twee ontwikkelingen voor effect op dieren? Dat onderzocht gedragsecoloog Ivett Pipoly van de Universiteit van Pannonia in Hongarije met collega’s door nesten met jonge koolmezen te bestuderen. De uitkomst: koolmeesjes in de stad lijken beter bestand tegen hitte dan meesjes op het platteland.
Vogelhuisjes
Als je kijkt naar het effect van hitte op dierenpopulaties in steden, kun je twee kanten op redeneren. Ten eerste kun je zeggen: in steden is het in de regel warmer dan daarbuiten (het zogenoemde hitte-eilandeffect). Daardoor hebben stadse dieren meer last van hete dagen dan dieren in de vrije natuur. Maar je kunt ook stellen: door datzelfde hitte-eilandeffect kunnen stadse dieren beter omgaan met warmte dan hun soortgenoten elders.
Om te kijken welke redenering opgaat voor koolmezen, hielden Pipoly en haar team zes jaar lang, van maart tot en juli, bij hoe het jonge koolmeesjes verging in door hen geplaatste vogelhuisjes. Een deel van die vogelhuisjes hingen in de Hongaarse steden Veszprém en Balatonfüred, een deel hing in het bos.
De uitkomst: hoewel er in de steden hogere maximumtemperaturen en meer hete dagen werden opgetekend dan in het bos, hadden alleen de jonge koolmezen in het bos onder die dagen te lijden. De ‘bosvogeltjes’ stierven vaker en bleven ook vaker achter in gewicht.
Rupsenschaarste
Waar komt het dan door dat de stadse mezen beter om kunnen gaan met de hitte? Onder ander hebben jonge koolmezen die in steden leven minder veertjes en meer kale plekken. Ook zijn ze gemiddeld wat kleiner, waardoor ze een relatief groot oppervlak hebben en dus makkelijker warmte kwijt kunnen raken.
Daarnaast hebben de stadse mezen minder jongen per keer. En, zo schrijven Pipoly en collega’s: “Minder nakomelingen produceren minder warmte en hebben meer ruimte om afstand tot elkaar te houden.”
Ook kan het zo zijn dat extreem hete dagen er vooral voor zorgen dat in het bos levende koolmezen minder voedsel hebben. ‘Boskoolmezen’ eten namelijk vooral rupsen – en die zijn een kortere tijd beschikbaar en worden minder groot als het warmer wordt. Stadse mezen voeren hun jongen van alles en nog wat, en zijn dus niet zo afhankelijk van de rupsenstand op dat moment.
Verrassend
“Het is een behoorlijk overtuigende studie”, zegt Menno Schilthuizen, evolutiebioloog (Naturalis en Universiteit Leiden) en auteur van het boek Darwin in de stad. “Van koolmezen is bekend dat ze vaak een sterke lokale evolutionaire aanpassing aan hun habitat kunnen vertonen op verrassend kleine ruimtelijke schaal. In dit geval lijkt het er inderdaad op dat de stedelijke populaties zijn aangepast aan het hitte-eilandeffect en veel beter bestand zijn tegen extreem warme dagen. Dat is verrassend, want je zou kunnen denken dat de stadspopulaties toch al tegen het maximum aan zitten dat ze kunnen verdragen en dat extreem warme dagen hen dus juist eerder de das om zullen doen. Maar het tegendeel lijkt het geval.”