Professor Gershon Galil van de universiteit van Haifa heeft het gebied Khirbet Qeiyafa geïdentificeerd als het in de Bijbel voorkomende Neta’im. Neta’im wordt genoemd in het boek Kronieken. De inwoners waren pottenbakkers en werkten voor de koning van Israël.
Khirbet Qeiyafa is tegenwoordig een provinciaal stadje. Archeologische opgravingen hebben echter de roemrijke geschiedenis van het gebied blootgelegd. Het dorpje zou al tijdens de periode waarin koning David regeerde, zo’n tien eeuwen voor Christus, hebben bestaan. Er zijn onder meer potscherven gevonden met daarop een Hebreeuwse inscriptie.
In 1 Kronieken wordt de stamboom van Juda (een van de stamvaders van het huidige Israël) uit de doeken gedaan. In de laatste versen wordt Neta’im genoemd: “(…) en verder Jokim, de burgers van Kozeba, en Joas en Saraf, die in Moabitische families trouwden en later terugkeerden naar Betlehem, zoals oude bronnen vermelden. Zij waren pottenbakkers in dienst van de koning en woonden in Neta’im en Gedera.”
De Amerikaanse wetenschapper William Albright kwam met het idee dat Neta’im weleens hetzelfde zou kunnen zijn als Khirbet En-Nuweiti. Hij baseerde zich op de fonetische overeenkomsten van de namen. Maar uit archeologische opgravingen is gebleken dat Khirbet En-Nuweiti enkel tijdens de Hellenistische en Romeins-Byzantijnse tijd werd bewoond. Galil baseerde zijn conclusie vervolgens op de nabijheid van Khirbet Qeiyafa ten opzichte van het Bijbelse Gedera. De archeologische vondsten onderschreven dat.
Volgens professor Galil bevestigt de ontdekking nog maar eens hoe groot en uitgestrekt het rijk van koning David was: in die tijd behoorde Neta’im nog tot zijn grond. Het administratieve centrum bewijst dat David ook vlakbij de grenzen van zijn rijk de touwtjes strak in handen had.