Mensen en katten zijn al zeker 9000 jaar maatjes. Maar hoe zijn ze vrienden geworden? Wetenschappers doken in het genoom van de kat en ontdekten dat mensen de liefde van dit semi-gedomesticeerde dier waarschijnlijk moesten ‘kopen’.
Katten en mensen zijn nog maar vrij kort vrienden. Iets meer dan 9000 jaar geleden werd de kat gedomesticeerd. Ter vergelijking: de hond raakte meer dan 30.000 jaar geleden bevriend met de mens. “Katten zijn, in tegenstelling tot honden, eigenlijk slechts voor de helft gedomesticeerd,” vertelt onderzoeker Wes Warren. “Vrij recent scheidden ze zich van de wilde katten en sommigen paren zelfs nog met hun wilde familieleden.”
Genen
Toch was er – tot verrassing van de onderzoekers – in het DNA van de katten bewijs te vinden van hun domesticatie. De onderzoekers ontdekten dat toen ze het genoom van gedomesticeerde katten vergeleken met het genoom van wilde katten. Daarna konden ze verschillende delen van het genoom van de gedomesticeerde kat aanwijzen die onder invloed van ons mensen veranderd zijn. Het gaat heel concreet om genen die van invloed zijn op het geheugen, gevoelens van angst en de mate waarin een kat op zoek is naar een beloning. Stuk voor stuk factoren waarvan aangenomen wordt dat ze belangrijk zijn in het domesticatieproces.
Beloning
“Mensen verwelkomden de katten waarschijnlijk, omdat ze de knaagdieren die van hun oogst aten, in bedwang hielden,” stelt Warren. “Wij vermoeden dat mensen de katten voedsel aanboden om ze te belonen en ervoor te zorgen dat ze in de buurt bleven.” Dat betekent dat bepaalde katten die normaal de voorkeur gaven aan een solitaire levensstijl nu een extra reden hadden om bij de mens rond te hangen. Pas na verloop van tijd kregen mensen een voorkeur voor katten die volgzaam waren.
De onderzoekers vergeleken het genoom van de kat ook met dat van onder meer een tijger, koe, hond en mens. Uit dat deel van het onderzoek blijkt onder meer dat het reukvermogen van de kat op minder genen geënt is dan dat van de hond. Dat is ook goed te verklaren: katten gaan in mindere mate dan honden op geuren af. Wel blijken katten juist over meer genen te beschikken die ze in staat stellen om feromonen te detecteren. Dankzij deze feromonen kan de kat onder meer soortgenoten van het andere geslacht detecteren. Dat is voor katten belangrijker dan voor honden, omdat honden vaak onderdeel uitmaken van roedels, terwijl katten solitaire dieren zijn en het doorgaans dus moeilijker hebben wanneer ze een partner moeten zoeken.