Nederlandse mannen die rond 1850 tussen zussen opgroeiden, werden gemiddeld namelijk langer dan mannen die alleen broers hadden. Dat blijkt uit onderzoek van historicus Björn Quanjer van de Radboud Universiteit.
De gemiddelde lichaamslengte van een bevolking kan veel zeggen over de ontwikkeling van de welvaart en gezondheid in het land. Ondervoeding, ziekte en zware arbeid in de kindertijd kunnen de groei immers flink belemmeren. Iemands lengte is daarmee een goede graadmeter voor de kwaliteit van leven in diens eerste twintig jaar, bevestigt ook het onderzoek van Quanjer. Maar de historicus vond nog een andere opvallende factor die verband houdt met de lichaamslengte: de gezinssamenstelling.
Om tot die conclusie te komen, analyseerde Quanjer gegevens van Nederlandse mannen geboren tussen 1812 en 1922. Daarvoor gebruikte hij data van de Historische Steekproef Nederland. Deze organisatie verzamelde van zo’n 80.000 personen uit deze periode hun individuele levensgeschiedenissen door onder andere gebruik te maken van geboorten-, overlijdens- en huwelijksaktes. Om de invloed van de gezinssamenstelling op lengte te onderzoeken, legde Quanjer deze gegevens vervolgens naast data van de defensie, die de lengte van alle dienstplichtigen mat. Het onderzoek richt zich om die reden specifiek op mannen, licht Quanjer toe. “Simpelweg omdat in die periode enkel mannen dienstplichtig waren.”
Gezinsgrootte
Uit het combineren van de gegevens bleek onder andere dat kinderen uit grotere gezinnen kleiner waren dan kinderen met minder broers en zussen. “Aan de ene kant heeft dat te maken met de voeding”, vertelt Quanjer. “In de 19e eeuw waren veel gezinnen één week van de armoede verwijderd. Een extra kind betekende dan minder eten voor iedereen.” Maar wat ook uitmaakt, is of een jongen opgroeide tussen vooral zusjes of vooral broertjes. Jongens met alleen zusjes werden gemiddeld langer. “Misschien waren zij beter in staat om hun portie op te eisen”, aldus de historicus. “De samenstelling van een huishouden maakt dus zeker uit.”
Genen versus omgeving
Dit soort verschillen zijn tegenwoordig minder groot, wat te maken heeft de verhouding waarin de lengte bepaald wordt door genetica en door omgevingsfactoren, legt Quanjer uit. “Op dit moment wordt ongeveer 80% van je lengte bepaald door je genen, en slechts 20% door externe factoren. In de 19e eeuw was dat meer ‘fifty-fifty’.” Dat verschil werd extra duidelijk toen de onderzoeker de lengtes van vader en zoons met elkaar vergeleken. In de lagere sociaal economische groepen was het verschil in lengte tussen hen een stuk groter dan in de hogere sociaal economische groepen. “Terwijl ze een relatief zelfde genenpakket hebben.”
Moedersterfte
De studie laat ook zien dat de dood van een ouder, met name de moeder, een negatief effect had op de lengte van kinderen. Jongens tussen 5 en 12 jaar bleven in hun groei achter op leeftijdsgenoten wanneer hun moeder overleed. Dit komt waarschijnlijk doordat ze essentiële zorg, zoals gezonde voeding en hygiëne, misten. Daarnaast blijkt dat infectieziekten een grote rol spelen. “De kans dat je met infectieziekten in aanraking kwam, was zeker tot aan de Tweede Wereldoorlog heel groot”, aldus Quanjer. “Maar hoe vaak en hoe ernstig, dat was ook wel een kwestie van geluk hebben.” Hoe groot je wordt, is dus een combinatie van je genetisch potentieel, de voeding om dat te bereiken en de hoeveelheid en ernst van opgelopen ziektes die de groei kunnen remmen.
Stagnatie in de lengtegroei
Tegenwoordig komt dat genetisch potentieel meer tot uiting. Rond 1850 was de gemiddelde lengte van Nederlandse mannen nog 1,68 meter. Tegenwoordig is dat gestegen tot een gemiddelde lengte van wel 1,84 meter. De laatste decennia is deze groei echter gestagneerd. Soms wordt beweerd dat dit te wijten is aan de instroom van migranten die minder lang zijn en daardoor het gemiddelde omlaag halen, maar volgens Quanjer wordt die invloed ruim overschat. “We zien dat kinderen van migranten qua lengte juist dichter bij Nederlanders komen dan hun ouders, omdat zij ook profijt hebben van gezonde leefomstandigheden.” Volgens hem komt de stagnatie daarom eerder doordat we aan de grenzen van ons genetisch potentieel zitten.
Toch betekent dat niet dat we niet meer alert moeten zijn op lichaamslengte, vindt Quanjer. “We moeten altijd streven naar gezonder en welvarender zijn.” De kennis over lichaamslengte als welvaartindicator kan daarom ook ingezet worden in regio’s waar normaal minder goed zicht op is. Langer zijn heeft ook nadelen. Langere mensen blijken namelijk vatbaarder voor zenuwschades, waarbij de zenuwen in het lichaam worden aangetast. Ook blijken ze een hoger risico te lopen op huid- en botinfecties. “Extreem lang worden is dus ook niet ideaal.”