Door de opwarming van de aarde schuift het pollenseizoen op en lijkt het bovendien langer te gaan duren.
Misschien heb je tijdens het kerstdiner flink zitten niesen en het toegeschreven aan een verkoudheidje. Maar in werkelijkheid kan het wel eens hooikoorts zijn geweest. Op eerste kerstdag 2018 zaten er volgens het Leids Universitair Medisch Centrum gemiddeld zo’n 282 elzenpollen per kubieke meter in de lucht. Het is uitzonderlijk. Nog niet zo heel lang geleden werden dergelijke concentraties namelijk vaak pas in maart gemeten. Dat ze nu op de valreep van 2018 al acte de présence gaven, is volgens onderzoekers te wijten aan de warme decembermaand. Hierdoor komt de natuur voor te liggen op schema.
Trend
De gebeurtenissen op de valreep van 2018 staan niet op zichzelf. De laatste jaren loopt de natuur wel vaker uit de pas. Het komt volgens onderzoeker Arnold van Vliet, verbonden aan de Wageningen University en De Natuurkalender (zie kader), door stijgende temperaturen. “De timing van het groeiseizoen is gekoppeld aan de temperatuur in de voorgaande periode,” legt hij uit. Als die hoog ligt, zal het groeiseizoen eerder starten. Daardoor begint ook het pollenseizoen eerder en zullen hooikoortspatiënten eerder klachten ondervinden.”
De Natuurkalender is een in 2001 opgericht samenwerkingsverband dat zich richt op het monitoren, analyseren, voorspellen en communiceren van het moment waarop jaarlijks terugkerende verschijnselen zich voordoen in de natuur. Het grote publiek kan op de site van het samenwerkingsverband melding maken van waarnemingen. Zo kun je bijvoorbeeld doorgeven wanneer je het eerste sneeuwklokje hebt gespot. Of de eerste bruine kikker hebt gezien. Die data gebruiken onderzoekers vervolgens om inzicht te krijgen in hoever de natuur is.
De extreem warme decembermaand van 2018 getuigt op zichzelf niet direct van klimaatverandering, maar past wel in de trend die onderzoekers – geholpen door de Natuurkalender – in Nederland ontwaren. “Een enkel jaar zegt niets over hoe afwijkend iets is,” benadrukt Van Vliet. “Daarom vergelijken we de data die uit het Natuurkalender-netwerk komen met data die tijdens een soortgelijk project – dat liep van 1940 tot 1968 – zijn verzameld. Die referentieperiode – 1940-1968 – laat zien hoe het was voor de temperaturen in Nederland duidelijk begonnen te stijgen.” Een vergelijking van de gemiddelde start van het groeiseizoen in de periode 1940 tot 1968 en de periode van 2001 tot nu wijst duidelijk uit dat er iets aan het veranderen is. “De timing van de seizoenen verschuift.” De gemiddelde bloeidatum van elzenbomen ligt nu bijvoorbeeld zo’n twee weken vroeger dan tussen 1940 en 1968. En zo zijn er nog wel meer soorten die vroegtijdig uit hun winterslaap komen. “De hazelaar bijvoorbeeld.” Waar deze tussen 1940 en 1968 gemiddeld halverwege februari in bloei kwam, komt het nu al wel voor dat de hazelaar eind november al in bloei staat. En ook sneeuwklokjes steken hun kopjes tegenwoordig veel eerder boven de grond dan een paar decennia geleden.
Eerder én langer
Zo’n vroege voorlente wordt steeds meer de standaard, aldus Van Vliet. Maar het bloeiseizoen begint niet alleen eerder. Het lijkt zich in warmere jaren ook over een langere periode uit te strekken. “Onderzoek heeft aangetoond dat bijvoorbeeld bosanemoontjes niet allemaal tegelijkertijd boven de grond komen. Sommige doen dat eind januari, andere begin februari. Waarschijnlijk is dat het resultaat van genetische variatie binnen de soort. Je kunt het zien als een vorm van risicospreiding.” Als alle bosanemoontjes eind januari boven de grond zouden komen en de nachtvorst slaat nog een keertje toe, dan zal geen enkel bosanemoontje erin slagen tot bloei en voortplanting te komen. Dat maakt de soort bijzonder kwetsbaar. Die kwetsbaarheid wordt ondervangen door de bloei van individuele bosanemoontjes enigszins te spreiden. “En onderzoek van de Universiteit Twente heeft aangetoond dat er in warmere jaren sprake is van een grotere spreiding.” In andere woorden: er zit meer tijd tussen de momenten waarop het eerste en het laatste bosanemoontjes bloeien. “Daarmee lijken ze zich aan te passen aan veranderingen in het klimaat.” Hetzelfde geldt voor de planten en bomen die de hooikoortspatiënt tergen. “Ook zij bloeien in warmere jaren meer verspreid.” Hierdoor duurt het pollenseizoen langer. Tegelijkertijd kent het veel minder pieken; pollen worden geleidelijker en over een langere periode afgegeven.
Hooikoortspatiënt
De verschuivingen in het groeiseizoen hebben behoorlijk wat gevolgen. Bijvoorbeeld voor de hierboven herhaaldelijk aangehaalde hooikoortspatiënten. “Zij krijgen eerder klachten en hebben vaak niet door dat het hooikoorts is, waardoor ze ook niet de juiste maatregelen nemen om het te bestrijden.” Volgens Van Vliet is het dan ook zaak dat mensen laten uitzoeken op welke pollen ze precies reageren en wanneer die vrijkomen. “Huisartsen moeten begrijpen dat dat relevant is. De els kan immers in december al bloeien, terwijl de berk dat pas in maart of april doet.” En voor veel hooikoortsmedicatie geldt dat je er eigenlijk voor de eerste pollen in de lucht zitten, al mee moet beginnen. Een goede voorbereiding – gestoeld op actuele data – is dus het halve werk. “Zo kun je een hoop klachten voorkomen.”
Maar niet alleen hooikoortspatiënten moeten zich aanpassen. Ook fruittelers staan bijvoorbeeld voor een uitdaging. “Doordat appelbomen eerder bloeien, is de kans op vorstschade groter,” vertelt Van Vliet. “Ook zie je dat bladluizen door hogere temperaturen veel langer of soms zelfs de hele winter actief zijn. Hetzelfde geldt voor plantvirussen.” Ook zullen we jaarlijks gedurende een langere periode alert moeten zijn op teken. “Tijdens warme winters worden ze gewoon actief. Het is dus zeker niet meer zo dat je er alleen in het voorjaar en zomer op moet letten.” Het is zomaar een greep uit de veranderingen die voor onze ogen optreden. “En het is zaak dat we ons daarvan bewust worden en nadenken over manieren waarop we ons kunnen aanpassen,” benadrukt Van Vliet. Bovendien wijst hij erop dat veranderingen in het groeiseizoen ook kansen kunnen bieden. “Bijvoorbeeld een betere druivenoogst.”
Rek
Een vraag die onderzoekers ondertussen bezighoudt, is hoe het verder gaat als de temperaturen in Nederland nog verder stijgen. “Hoever gaat het groeiseizoen nog verschuiven? Hoeveel rek zit er nog in het systeem?” En: in hoeverre kunnen andere soorten deze veranderingen bijbenen? Van Vliet haalt als voorbeeld de lijsterbes en meidoorn aan. “Hun bessen zijn steeds vroeger rijp en van groot belang voor bes-etende vogels. Betekent de vroege rijping van de bessen dat deze dan ook eerder op zijn? En kunnen vogels dan wel voldoende opvetten voor de winter?”
Er valt nog genoeg te onderzoeken. Enige haast is daarbij zeker geboden. Want wat het onderzoek van Van Vliet en collega’s duidelijk laat zien, is dat klimaatverandering geen ver-van-ons-bed-show is. “Het is niet iets van de toekomst. We zitten er middenin.”