De enorme prehistorische vliegende reptielen maakten waarschijnlijk gebruik van een opstijgtechniek die lijkt op die van hedendaagse vleermuizen.
Pterosauriërs waren in vervlogen tijden de onbetwiste heersers van de lucht. Ze hadden een enorme vleugelspanwijdte – hun vleugels konden wel tot tien meter reiken – en imposante grootte. Sterker nog, ze zijn zelfs de grootste vliegende dieren die ooit hebben bestaan. Een prangende vraag is dan ook: hoe kwamen deze gigantische dieren, die soms wel 200 kilo wogen, eigenlijk van de grond? Onderzoekers denken nu het antwoord te hebben gevonden.
De pterosauriërs waren vliegende reptielen die samen met de dinosaurussen leefden tijdens het Trias, Jura en Krijt. Hoewel ze vaak minder bekend zijn dan de dinosaurussen, waren ze de eerste gewervelde dieren die konden vliegen. Er zijn inmiddels meer dan honderd verschillende soorten van deze gevleugelde reptielen bekend. En hieruit blijkt dat ze veel van elkaar kunnen verschillen. Sommige pterosauriërs waren zo klein als een huismus, terwijl anderen even groot waren als een straaljager. Hun dieet en jachtmethoden waren ook heel divers: ze aten vlees, vis en insecten. De grootste pterosauriërs, die tot 200 kilo konden wegen, aten waarschijnlijk gewoon wat ze maar wilden.
Ondertussen zijn er relatief veel fossiele resten van pterosauriërs opgegraven. Toch begrijpen onderzoekers nog steeds niet helemaal hoe deze vliegende reptielen het voor elkaar kregen om te vliegen, vooral omdat ze veel groter waren dan de huidige vliegende dieren. “Voor grotere dieren is vliegen een veel grotere uitdaging,” zegt onderzoeksleider Ben Griffin. “Dit maakt het vermogen van de gigantische pterosauriërs om te vliegen zo bijzonder fascinerend.”
Jarenlange analyses en modellen
Het nieuwe onderzoek bouwt voort op jarenlange analyses en modellen van hoe spieren en botten samenwerken om beweging te veroorzaken bij andere dieren. Nu wordt deze kennis ingezet om te begrijpen hoe de grootste vliegende dieren ooit van de grond konden komen.
Computermodel
Het team ontwikkelde het eerste computermodel om te onderzoeken hoe pterosauriërs mogelijk zijn opgestegen. Ze testten drie verschillende methoden: een verticaal sprongetje met alleen de poten zoals grondvogels doen; een minder verticaal sprongetje met alleen de poten, vergelijkbaar met de sprongetjes van vliegende vogels; en een vierledig sprongetje waarbij ook de vleugels worden gebruikt, vergelijkbaar met de startbeweging van een vleermuis. Door deze bewegingen na te bootsen, wilden de onderzoekers begrijpen welk opstijgtechniek nodig was om de dieren de lucht in te krijgen.
Vleermuizen
De bevindingen, die in PeerJ zijn gepubliceerd, geven nieuwe inzichten in hoe pterosauriërs in staat waren om te vliegen. ““Onze modellen laten zien dat pterosauriërs waarschijnlijk meer op al hun vier ledematen vertrouwden om op te stijgen, in tegenstelling tot vogels die vooral hun achterpoten gebruiken,” stelt Griffin. Dit betekent dat de vliegende reptielen dus waarschijnlijk alle alle vier de poten gebruikte om zichzelf de lucht in te stuwen. Deze opstijgtechniek is vergelijkbaar met hoe vleermuizen van de grond komen.
Deze studie richt zich op een van de meest hardnekkige vragen over de biomechanica van pterosauriërs. Het onderzoek verdiept niet alleen onze kennis over de biologie van deze prehistorische vliegers, maar biedt ook bredere inzichten in hoe grote dieren vliegen en wat hun beperkingen zijn. Door de vergelijkingen met moderne vogels en vleermuizen laat de studie zien welke indrukwekkende evolutionaire aanpassingen nodig waren om te kunnen vliegen, wat ons helpt om de fascinerende aanpassingen en strategieën van deze prehistorische vliegers beter te begrijpen.