We kennen ‘m allemaal: de evolutietheorie. Maar weet je ook hoe Charles Darwin erbij kwam om deze fraaie theorie in 1859 neer te pennen?
Bioloog Sara van Duijn vertelt het uitgebreid in haar nieuwe boek ‘Alles is biologie‘. En wij mogen je trakteren op een voorpublicatie.
Koning van de biologie
“Voor mij is Charles Darwin de koning van de biologie,” schrijft Van Duijn. “Darwin is geboren in 1809, een tijd waarin iedereen (ook Darwin zelf) in God geloofde – geloofde in het feit dat de aarde geschapen was in zeven dagen, inclusief een rustdag voor God. Een tijd dat men dacht dat de mens van Adam en Eva afstamde, en dat Eva uit een rib van Adam was geschapen. Een tijd waarin wetenschappers vooral de schoonheid van Gods schepping beschreven, in plaats van het waarom erachter. De Kerk had het destijds voor het zeggen.
Charles Darwin was gelovig opgevoed en geloofde in het scheppingsverhaal. Hij was erg onder de indruk van de wereld, van de schepping. Elk vrij moment was hij buiten. Hij onderzocht insecten, bekeek planten en onderwierp gevonden botten aan nauwkeurig onderzoek. De vader van Darwin was arts en was minder onder de indruk van de natuur. Hij vond het tijdverspilling, en Darwin moest dan ook, net als zijn vader, geneeskunde gaan studeren. Hij viel echter flauw elke keer als hij bloed zag en kon zijn studie, tot zijn eigen opluchting, niet afronden. Darwin greep zijn kans en ging biologiecolleges volgen bij Robert Grant. Grant was een Schotse zoöloog en anatoom, en aanhanger van Jean-Baptiste de Lamarck. Lamarck was een Fransman die vóór de tijd van Darwin de meest complete hypothese over evolutie opstelde, vooral met betrekking tot overerving van eigenschappen.”
Verandering na de schepping
Grant en Lamarck dachten niet dat God de wereld had geschapen zoals die op dat moment was, maar dat soorten na de schepping waren veranderd. De volgers van Lamarck waren nog niet van mening dat de wereld zonder God ontstaan was, maar dachten wel dat er dieren bij waren gekomen of dat ze zich hadden aangepast. Door Grant kwam Darwin in aanraking met de eerste (r)evolutionaire ideeën en hij bracht hem op het idee voor de huidige evolutietheorie. De vader van Darwin gooide echter weer roet in het eten. Hij vond dat er geen toekomst in de biologie zat. De latere grondlegger van de evolutietheorie moest van zijn vader theologie gaan studeren, maar bleef ondertussen wel colleges volgen in de richting natuurstudies. Toen hij tweeëntwintig was, rondde Darwin zowel natuurstudies als theologie af. Via een neef kwam Darwin terecht op het schip de Beagle, dat hem de wereld rond zou varen en waarop hij zijn ontdekkingen zou doen. Het werd zijn thuis voor bijna vijf jaar. De kapitein van dit schip, Robert FitzRoy, ging op ontdekkingsreis en zou onderzoek gaan doen naar onder andere Zuid-Amerika. Het was zijn doel om dit gebied beter in kaart te brengen. Darwin was de natuuronderzoeker die de kapitein gezelschap zou houden en daarnaast eigen onderzoek zou doen. Het grootste deel van deze reis bracht Charles Darwin aan land door; hij onderzocht de natuur en de geologie, en stuurde planten, opgezette dieren en fossielen terug naar huis. Hij noteerde niet alleen zijn ontdekkingen nauwkeurig, maar ook de landen waar hij aanlegde en de mensen die hij daar ontmoette, beschreef hij nauwgezet.
Wrede God
Door de bevinding dat er in de loop der tijd nieuwe soorten ontstonden, en dat God niet alle soorten zou hebben geschapen zoals ze op dat moment waren, lijkt het logisch dat Darwin het vertrouwen in God zou verliezen. Hij is ook inderdaad zijn geloof kwijtgeraakt, echter niet door de ontdekking van de evolutie, maar door de wreedheid van de wereld. De mensen waren er in die tijd van overtuigd dat de Schepper goed was, volmaakt. Darwin vond Hem echter wreed, onder andere doordat God zijn dochter op tienjarige leeftijd had laten overlijden. Maar ook door de wisselwerking tussen dieren. Een voorbeeld dat hij vaak gebruikte om de wreedheid van de wereld te illustreren, was dat van een sluipwesp die zijn eitjes legt in levende rupsen. De larven eten de rups van binnenuit op, waardoor de rups langzaam en pijnlijk sterft. Zoiets bedenkt een goede, volmaakte Schepper niet.
Na zijn terugkeer met de Beagle deed Darwin jaren onderzoek; hij onderbouwde zijn theorie en werkte die verder uit. Darwin zette de wereld op zijn kop, omdat hij anders dan anderen durfde te denken. Hij zag, dacht en onderzocht, en hij wist zijn theorie grondig te onderbouwen, in tegenstelling tot zijn voorgangers. Hij observeerde en ging op zoek naar verklaringen, in plaats van dat hij die observaties plaatste in de tijd en meeging met het heersende geloof.
Vinken op de Galapagoseilanden
Charles Darwin maakte tijdens zijn reis een stop op de Galapagoseilanden, ten westen van Zuid-Amerika. Deze eilandengroep werd in 1535 per ongeluk ontdekt door de geestelijke Tomás de Berlanga, die op weg was van Panama naar Peru, maar door de sterke stroming bij de Galapagoseilanden terechtkwam. Hier ging ook Darwin aan land om de verschillende dier- en plantensoorten te onderzoeken. De interessantste dieren die hij er tegenkwam waren vinken. De vinken die hij op elk eiland aantrof, leken bijzonder veel op elkaar, maar waren toch verschillend. Hij nam van elk eiland een vink mee en stuurde die naar huis. Dit deed hij met alle soorten planten en dieren die hij op zijn reis vond. Als goede wetenschapper verzamelde hij data en stuurde die naar huis om ze daar later in alle rust te kunnen onderzoeken. Toen hij na enkele jaren weer voet op Engelse bodem zette en zijn verzameling dier- en plantensoorten begon te onderzoeken, besloot hij de vinken eens beter te bekijken. Eén van zijn theorieën was dat de vogels niet van verschillende soorten waren. Dat ze op een of andere manier veranderd waren, zich aangepast hadden aan de omgeving van het specifieke eiland waar ze op terecht waren gekomen. Dat de vinken gevonden waren op een eilandengroep was van essentieel belang.
Nadat hij alle vinken van elk eiland had onderzocht, kwam hij met de volgende theorie. Deze vinkensoort kwam van het vasteland van Zuid-Amerika, en ze moesten tijdens een storm zijn verdwaald of op zoek zijn gegaan naar eten overzee. Door toeval waren ze terechtgekomen op de Galapagoseilanden. Op een van die eilanden was een groepje vinken neergestreken. Die plantten zich voort en na een paar generaties waren ze met een flink aantal. Doordat ze nieuw waren op het eiland, hadden ze nog geen vijanden; het ecosysteem was zich nog niet bewust van de nieuwkomers, dus het aantal vinken groeide. Op een gegeven moment werd het eten schaars en ging een aantal vinken naar het volgende eiland. Op dit tweede eiland was het eten iets anders dan op eiland één, bijvoorbeeld zaden in plaats van insecten. Omdat zaden een stuk harder zijn dan insecten en een speciale techniek en snavelvorm vereisen, overleefden niet alle vinken hun verblijf. Alleen de vinken met de sterke snavels en de juiste techniek bleven in leven en konden zich voortplanten. Deze eigenschappen ontwikkelden zich steeds sterker per generatie, en op een gegeven moment leken ze nog wel op de vinken van het eerste eiland, maar waren de snavels niet meer precies hetzelfde. Kleine aanpassingen gaven immers een grotere overlevingskans.
Na een tijdje was ook de populatie op het tweede eiland flink gegroeid. Er waren weer een paar vinken die een ander eiland gingen zoeken, voor meer ruimte en eten. Ook hier overleefden de vinken die het best aangepast waren aan de omstandigheden en het voedsel daar, en zo ging het voort. Elk eiland kreeg zijn eigen ‘vinkensoort’ die afstamde van dezelfde voorouder van het vasteland. Ze waren geëvolueerd tot een ondersoort, allemaal perfect afgestemd op hun eigen eiland. De theorie was geboren.
Tot op de dag van vandaag is echter niet iedereen overtuigd van de evolutietheorie. Los van de theologische critici zijn er ook aanhangers van het neo-lamarckisme: mensen die geloven dat tijdens het leven verkregen eigenschappen ook doorgegeven kunnen worden. Volgens de evolutietheorie wordt genetisch materiaal doorgegeven, maar geen eigenschappen die je verkrijgt terwijl je leeft. Een tweede kritische stroming is de orthogenese; aanhangers hiervan geloven dat het leven een ingebakken drang heeft tot verandering naar steeds grotere perfectie, dat evolutie een doel heeft en geen verandering is op basis van toeval. Dit wordt ondersteund door het feit dat de soorten die ontstaan steeds complexer worden. Het begon met eencelligen en eindigde met complexe soorten, zoals de mens.”
Nieuwsgierig geworden? Je kunt het boek hier bestellen!