Nieuw onderzoek toont aan dat er een verband is tussen de grootte van een brein en de mate waarin een organisme zelfcontrole heeft. Organismen met het grootste hersenvolume zijn het best in staat om zichzelf te bedwingen.
Die conclusie trekken onderzoekers nadat ze experimenten uitvoerden met onder meer bonobo’s, chimpansees, Aziatische olifanten, vlaamse gaaien en zebravinken. In een eerste experiment verstopten de onderzoekers voedsel in een ondoorzichtige cilinder en leerden de dieren dat ze het voedsel daar konden vinden. Zodra de dieren dat doorhadden, veranderden de onderzoekers de opstelling. Nu legden ze het voedsel in een transparante cilinder. Vervolgens keken ze wat de dieren zouden doen. Zouden ze weer naar de ondoorzichtige cilinder lopen zoals ze geleerd was? Of zouden ze meer zelfcontrole vertonen en het voedsel direct uit de doorzichtige cilinder halen? Primaten met een groot brein – zoals bijvoorbeeld gorilla’s – presteerden uitstekend. Zij onderdrukten de drang om naar de ondoorzichtige cilinder te wandelen en gingen direct voor de doorzichtige cilinder. Organismen met een klein brein presteerden aanzienlijk slechter.
Een tweede experiment onderschrijft die resultaten. De onderzoekers zetten drie kopjes op tafel. Vervolgens stopten ze – terwijl onder meer eekhoorns toekeken – een snoepje onder één van de kopjes. Meestal was dat kopje A. Als de dieren drie keer op rij het juiste kopje aanwezen, gingen ze door naar de volgende ronde. Nu stopten de onderzoekers terwijl de dieren toekeken het snoepje onder kopje C. “De vraag was: zouden zij kopje A benaderen, omdat ze geleerd hadden dat daar het voedsel te vinden is of zouden zij wat ze geleerd hadden, updaten en hun voedsel op de nieuwe locatie halen?” vertelt onderzoeker Mikel Delgado. “Eekhoorns en woestijnratten waren geneigd om naar de plek te gaan waar ze geleerd hadden dat voedsel te vinden was.” Het laat zien dat ze er niet in slagen om de aangeleerde impuls te onderdrukken. “Het kan zijn dat de mate van succes in het leven van een eekhoorn net zo bepaald wordt als in het leven van mensen,” voegt onderzoeker Lucia Jacobs toe. “Namelijk door de mate waarin hij in staat is om even stil te staan en na te denken alvorens hij een beloning pakt.”
De resultaten van het onderzoek laten zien dat de dieren met het grootste hersenvolume – en dus niet het relatief gezien grootste hersenvolume – beter in staat zijn om zichzelf te remmen. Het geeft ons een nieuw inzicht in de intelligentie van dieren. Doorgaans wordt namelijk aangenomen dat de relatieve grootte van een brein een betere maatstaf is voor intelligentie dan de absolute grootte van een brein. Maar dit onderzoek trekt die aanname in twijfel. Mogelijk zegt de absolute grootte van het brein meer over de intelligentie. Hoe dat komt? Daarover kunnen de onderzoekers enkel speculeren. “Een mogelijkheid is dat wanneer de hersenen groter worden, het aantal zenuwcellen toeneemt en het brein in modules wordt opgedeeld, waardoor de evolutie van nieuwe cognitieve netwerken gefaciliteerd wordt.”