Hoe dit bizarre buideldier met slagtanden tot bovenin zijn schedel tóch haarscherp kan zien

Een beetje vleeseter heeft zijn ogen dichtbij elkaar staan, zodat hij zoveel mogelijk diepte ziet: cruciaal bij het jagen op een prooi. Dat geldt echter niet voor de levensgevaarlijke Thylacosmilus atrox. Zijn ogen staan juist wijd uit elkaar, omdat zijn sabeltanden ertussendoor groeien. Hoe kwam hij dan aan zijn dagelijkse kostje?

Vleeseters hebben vooral profijt van een goed 3D-zicht, zodat ze de afstand tot hun prooi correct kunnen inschatten. Daarbij is het voor hen niet erg dat hun gezichtsveld vrij nauw is. Doordat de ogen relatief dicht bij elkaar staan en de oogkassen naar voren zijn gericht, ontstaat een visie van zo’n 65 tot 90 graden met dieptezicht aan de voorkant. Daarnaast is er op links en rechts een gebied met perifeer zicht. Mensen hebben een totaal gezichtsveld van 180 graden (exact de helft van de volledige 360 graden rondom ons), honden zien 250 graden en katten nemen 280 graden in zich op zonder hun kop te draaien.

Overzicht versus dieptezicht
Dit is anders bij herbivoren. Zij hebben meer baat bij overzicht, want het is voor hen van levensbelang om een roofdier te zien aankomen. Dieptezicht recht voor hun neus is minder belangrijk. Bij planteneters zoals koeien, paarden en konijnen, staan de ogen dan ook doorgaans vrij ver uit elkaar en staan de oogkassen naar buiten toe gedraaid. Een konijn heeft nauwelijks overlapping van zicht (en dus vrijwel geen dieptezicht) aan de voorkant, maar kan bijna volledig om zich heen kijken zonder zijn kop te hoeven draaien. Alleen vlak voor zijn snuit en achter zijn kop heeft hij een dode hoek.

Vreemde eend
Het fascinerende sabeltandbuideldier is echter een vreemde eend in de bijt. Het dier leefde tot 3 miljoen jaar geleden in Zuid-Amerika en doet denken aan de eveneens uitgestorven sabeltandtijger, die vooral in Noord-Amerika voorkwam. De Thylacosmilus atrox was wat je noemt een hypercarnivoor. Hij kon gemakkelijk 100 kilo wegen en zijn dieet bestond voor minstens 70 procent uit vlees. Door zijn immense hoektanden, die diep in zijn schedel groeiden, stonden zijn ogen ver opzij, waardoor het blikveld van zijn beide ogen nauwelijks overlapte. Lastig voor het jagen dus, waarom bleef deze vreemde gezichtsbouw dan toch bestaan bij dit buideldier?

“Je kunt de bouw van de kop van de Thylacosmilus niet begrijpen zonder te focussen op de enorme slagtanden”, begint hoofdonderzoeker Charlène Gaillard. “Ze zijn niet alleen groot, ze blijven ook een heel leven doorgroeien. Dit gaat zo ver, dat de wortels van de hoektanden op den duur doorlopen tot bovenop de schedel van het dier. Uiteraard heeft dit consequenties. Een daarvan is dat er geen ruimte meer is voor oogkassen op de ‘normale’ plek aan de voorkant van het hoofd.”

Slim trucje
Gaillard gebruikte CT-scans en virtuele 3D-reconstructies bij fossielen en moderne zoogdieren om de oogkassen en het dieptezicht van de Thylacosmilus te vergelijken met andere vleeseters. Het sabeltandbuideldier bleek een extreem lage ‘ruimtelijke convergentiewaarde’ van 35 graden te hebben, vergeleken met een gemiddeld roofdier. Een kat zit bijvoorbeeld op ongeveer 65 graden. Hoewel de ogen bijzonder ver uit elkaar stonden had de Thylacosmilus toch genoeg 3D-zicht om een succesvolle jager te zijn. Dat wist hij voor elkaar te krijgen door zijn gebrek aan dieptezicht te compenseren met de hoek waarin zijn oogkassen in zijn kop stonden.

Thylacosmilus Skull
Reconstructie van de schedel van de Thylacosmilus atrox. Foto: Jorge Blanco

Breed 3D-zicht komt namelijk niet alleen tot stand doordat de ogen dicht bij elkaar staan, maar is ook afhankelijk van de mate waarin de ogen en de oogkassen rechtvooruit zijn gericht. Hierin is het sabeltandbuideldier een meester gebleken. “De Thylacosmilus compenseerde voor de ver aan de zijkant van zijn hoofd gepositioneerde ogen door middel van zijn wijd uitstaande oogkassen, die bijna verticaal stonden. Zijn dieptezicht rekte hij op deze manier maximaal op. Ook al waren zijn oogkassen niet ideaal gepositioneerd voor stereoscopisch zicht, toch lukte het hem om zo’n 70 procent visuele overlap te bereiken, genoeg om van hem een succesvolle jager te maken”, legt onderzoeker Analia Forasiepi uit.

Waarom die gekke tanden?
Blijft de vraag over, waaróm het dier zulke bizar grote slagtanden had. Dat weten de onderzoekers ook niet precies. “Het kan zijn dat het op de een of andere manier hielp bij zijn jachtroutine, we weten het niet. Geen enkele Sparassodont of ander carnivoor zoogdier heeft ze. De slagtanden vielen niet uit en sleten niet noemenswaardig af tijdens het leven. Sterker nog, ze bleven maar doorgroeien, uiteindelijk zelfs tot aan het achterhoofd aan toe”, aldus Gaillard.

Forasiepi vult tot besluit nog aan: “Het is leuk om te zoeken naar hapklare antwoorden in de evolutiebiologie, maar helaas bestaan die meestal niet. Eén ding staat als een paal boven water: de Thylacosmilus was geen ‘freak of nature’, maar een gevreesd roofdier dat goed aangepast was aan zijn tijd en omgeving. We vinden hem misschien maar vreemd en denken dat een carnivoor er anders uit zou moeten zien, maar de evolutie maakt zijn eigen regels.”

Bronmateriaal

Fout gevonden?

Voor jou geselecteerd