Waar de een moeiteloos vroeg opstaat om voor het werk te sporten en dan ook nog eens de hele dag de chocolade laat staan, is de ander spooklid bij de sportschool, terwijl ’s avonds toch weer de chips op tafel komt. Dat sommigen zoveel meer discipline hebben dan anderen heeft met enkele karaktertrekken te maken, ontdekten onderzoekers.
Maar eerst is het belangrijk om onderscheid te maken tussen twee typen zelfbeheersing: ten eerste het vermogen om impulsen te onderdrukken, dus je hebt zin in chocola, maar je neemt het niet. En ten tweede het vermogen om proactief in actie te komen, dus je wil graag fitter worden en daarom meld je je direct aan bij de sportclub.
De Big 5
Degenen die gezegend zijn met een sterke zelfbeheersing hebben mazzel: het is belangrijk voor zowel de geestelijke als lichamelijke gezondheid. Eerdere studies hebben al gekeken naar de relatie tussen zelfbeheersing en de eigenschappen van de bekende Big 5 – openheid voor ervaring, consciëntieusheid, extraversie, vriendelijkheid en neuroticisme – en aangetoond dat consciëntieusheid en extraversie zelfbeheersing verbeteren, terwijl neuroticisme het juist verslechtert.
Dat ligt echter genuanceerder volgens een nieuwe studie van de Universiteit van Oslo. Meestal is het verband bestudeerd met slechts een beperkte omschrijving van het begrip zelfbeheersing. Ook is nooit gekeken naar of en hoe karaktertrekken elkaar beïnvloeden en zo zelfbeheersing versterken of verminderen.
480 cadetten
Dus besloten de Noren gegevens te verzamelen van 480 jonge militairen om zo definitief de relatie te ontdekken tussen de Big Five-persoonlijkheidskenmerken en zelfbeheersing. Daarbij maakten ze onderscheid tussen inhiberende zelfbeheersing oftewel het vermogen om verleidingen te weerstaan, en initiërende zelfbeheersing, wat gaat over het vermogen om proactief actie te ondernemen om langetermijndoelen te behalen. Daarbij keken ze specifiek hoe neuroticisme de relatie tussen andere persoonlijkheidskenmerken en zelfbeheersing beïnvloedt.
Sommige bevindingen waren weinig verrassend: neurotische mensen hebben inderdaad over het algemeen een slechtere inhiberende zelfbeheersing. Extraverte en consciëntieuze mensen daarentegen konden hun impulsen beter onderdrukken. De mate van openheid en vriendelijkheid had geen invloed op zelfbeheersing.
Liever niet neurotisch
Maar met dat neuroticisme blijkt iets interessants aan de hand. Het vermindert namelijk de inhiberende zelfbeheersing van extraverte mensen en de initiërende zelfbeheersing van consciëntieuze mensen. Met andere woorden: wie erg extravert of erg consciëntieus is, maar daarnaast ook neurotisch, heeft minder van de verschillende typen zelfbeheersing dan je zou verwachten bij deze eigenschappen. Volgens de onderzoekers is de belangrijkste boodschap dat je onderscheid moet maken tussen deze twee soorten zelfbeheersing als je een link wilt leggen met persoonlijkheidskenmerken.
Omdat zelfbeheersing zo belangrijk is voor een goede gezondheid, succes en correct gedrag, is het erg nuttig om te weten welke karaktertrekken bijdragen aan een betere beheersing van jezelf. Zo kun je daar aan werken of in ieder geval begrijpen waarom sommigen dingen wel of niet lukken. En hoe beter je jezelf kent, hoe makkelijker het is om iets als zelfbeheersing te verbeteren.
Complexer dan gedacht
Tot slot vatten de Noorse onderzoekers samen: “Ons onderzoek onthult een complexere relatie tussen persoonlijkheidskenmerken en zelfbeheersing dan eerder werd aangenomen. Ten eerste zijn er twee verschillende typen zelfbeheersing – het vermogen om impulsen te onderdrukken en het vermogen om proactieve acties te initiëren – en persoonlijkheidskenmerken zijn verschillend gerelateerd aan deze twee vormen van zelfbeheersing. Ten tweede kan het niveau van neuroticisme de relatie tussen persoonlijkheidskenmerken, zoals consciëntieusheid en extraversie enerzijds, en zelfbeheersing anderzijds, aanzienlijk veranderen. Het begrijpen van de genuanceerde interactie tussen persoonlijkheid en zelfbeheersing kan bijvoorbeeld helpen effectievere methoden te vinden voor de selectie van mensen voor rollen die een hoog niveau van zelfbeheersing vereisen, en voor het ontwerpen van interventies voor het ontwikkelen van zelfbeheersing.”
Het kan dus op individueel vlak bijdragen aan een betere psychische gezondheid, maar ook in het algemeen helpen om de juiste mensen op de juiste plek te krijgen.