Een kwart van de Nederlanders krijgt ooit in zijn leven met een depressie te maken. In lang niet alle gevallen helpen antidepressiva. Mogelijk komt dat doordat een depressie zoveel verschillende oorzaken kan hebben. Wetenschappers ontdekken nu zes verschillende typen.
De onderzoekers van Stanford University komen aan de hand van hersenscans tot de conclusie dat er zes biologische subtypes zijn en ontdekten welke behandelingen beter of slechter werkten bij drie van deze soorten. Erg belangrijk nieuws, want op dit moment heeft maar liefst 30 procent een zogenoemde behandeling-resistente depressie. Zij hebben allerlei medicijnen en therapieën geprobeerd, maar niets helpt. Daarnaast is het nog zo dat bijna twee derde van de depressieve mensen niet volledig geneest door bestaande middelen.
800 hersenscans
Dat komt gedeeltelijk doordat het heel lastig is om erachter te komen welke antidepressiva het beste werken. Het duurt maanden en soms zelfs jaren om een middel te vinden dat echt effectief is. Ondertussen kunnen alleen al door al dat vergeefs testen de symptomen verergeren. Doel van de studie is dan ook om veel sneller het juiste middel te pakken te krijgen.
Daarvoor legden de Amerikaanse onderzoekers ruim 800 mensen, die eerder een depressie of angststoornis hadden, in een fMRI-scanner, om de hersenactiviteit te meten. Uiteindelijk konden ze met behulp van kunstmatige intelligentie zes verschillende patronen vinden in de onderzochte hersengebieden die gelinkt worden aan depressie.
Voor het eerst aangetoond
250 deelnemers kregen ook willekeurig een van drie bekende antidepressiva of gedragstherapie. Patiënten met een subtype dat zich kenmerkt door overactiviteit in de cognitieve hersengebieden, reageerden het beste op het middel venlafaxine, ook wel bekend als Effexor. Mensen met een subtype waarbij de hersenen in rust meer activiteit vertoonden in gebieden die geassocieerd worden met depressie en probleem oplossen, hadden meer aan gedragstherapie. Een groep die minder activiteit vertoonde in het hersengebied dat de aandachtspanne regelt, reageerde juist het slechtst van alle subtypes op zulke therapie.
“Dit is voor het eerst dat we konden aantonen dat depressie kan worden verklaard doordat het functioneren van de hersenen op verschillende manieren ontregeld is”, zegt psychiatrieprofessor Leanne Williams van Stanford. “In essentie is dit een demonstratie van een gepersonaliseerde aanpak van psychische problemen gebaseerd op objectieve metingen van hersenfuncties.”
Persoonlijke aanpak
In een eerdere studie toonden de onderzoekers al aan dat ze met fMRI-scans beter konden bepalen welke mensen het beste op antidepressiva reageren. Ze richtten zich daarbij op een subtype waar een kwart van de depressieve mensen last van heeft en dat slecht reageert op de standaard antidepressiva. Ze konden bij 63 procent van de patiënten correct voorspellen of ze zouden genezen, in plaats van bij 36 procent zonder hersenscan. Het betekent dat de kans al een stuk groter wordt dat meteen de juiste behandelmethode wordt gekozen.
De verschillende biotypes hadden ieder ook zo hun eigen kenmerken en symptomen. Zo hadden degenen met overactieve cognitieve hersengebieden veel vaker last van het onvermogen om plezier te ervaren dan degenen met andere subtypen. Ze presteerden ook slechter op uitvoeringstaken. Degenen met het type dat goed reageert op cognitieve gedragstherapie maakten ook fouten bij uitvoeringstaken, maar presteerden juist goed op cognitieve taken.
Bij een van de zes biotypes vonden de onderzoekers geen enkel verschil in hersenactiviteit vergeleken met gezonde mensen. Williams denkt dat dit komt omdat we nog niet alles weten over wat er in de hersenen gebeurt bij een depressie en nu alleen de hersengebieden zijn onderzocht waarvan bekend is dat ze met depressie te maken hebben.
Snel in de praktijk
De studie wordt nu uitgebreid met meer deelnemers. Ook gaan de onderzoekers meer verschillende behandelmethodes testen bij de zes verschillende biotypes, waaronder medicijnen die normaal gesproken niet worden gebruikt voor depressie, maar waarvan het vermoeden bestaat dat ze wel kunnen werken.
Maar de onderzoekers willen ook zo snel mogelijk hun bevindingen in de praktijk brengen. Zo is er nu al één psychiater van Stanford die fMRI-scans gebruikt bij haar patiënten. Het team wil dan ook een eenvoudige richtlijn opstellen voor de methode, zodat ook andere psychiaters ermee kunnen beginnen.
“Als we echt richting precisiepsychiatrie willen, moeten we de behandelmethodes identificeren die waarschijnlijk effectief zijn voor patiënten en ze zo snel mogelijk die behandeling bieden”, reageert een onderzoeker. “Daarvoor hebben we informatie nodig over hun hersenfuncties, het liefst volgens de biotypes die we in deze studie hebben bepaald. Zo kunnen we preciezere behandelingen en medicijnen bieden voor patiënten met een depressie.”