Japanse wetenschappers hebben een muis gekloond. Niets bijzonders, zult u denken. Tot u hoort dat voor het klonen van deze muis slechts één druppeltje bloed is gebruikt.
Een veelgebruikte manier om te klonen, is SCNT (Somatic-Cell Nuclear Transfer). Hierbij wordt de kern van een eicel van dier A verwijderd en vervangen door de kern van een volwassen cel van dier B. De eicel wordt vervolgens in een draagmoeder geplaatst. Het dier dat hier uit voortkomt, is een kloon van dier B.
Witte bloedcellen
Voor deze manier van klonen is dus een volwassen cel nodig die de kern van een eicel kan vervangen. Op dit moment gebruiken wetenschappers daarvoor vaak cumulus-cellen. Deze cellen – die een laagje om de eicel vormen – bieden namelijk de grootste kans op succes. Maar zou het niet mogelijk zijn om andere cellen te gebruiken? Bij voorkeur cellen die gemakkelijker uit het lichaam te verwijderen zijn? Dat vroegen Japanse wetenschappers zich ook af. Ze dachten daarbij bijvoorbeeld aan witte bloedcellen. Deze kunnen gemakkelijk verwijderd worden (bijvoorbeeld uit de staart van muizen).
Lymfocyten
De onderzoekers besloten de proef op de som te nemen. Ze testten verschillende soorten witte bloedcellen. Bijvoorbeeld lymfocyten, granulocyten en monocyten. De eerstgenoemde witte bloedcellen presteerden het slechtst: slechts 1,7 procent van de embryo’s groeide bij gebruik van lymfocyten uit tot gezond nageslacht. De andere twee soorten witte bloedcellen deden het een stuk beter met een succespercentage van 2,1 procent. Dat is te lezen in het blad Biology of Reproduction.
Daarmee doen deze witte bloedcellen het weliswaar niet beter dan cumulus-cellen (met een succespercentage van 2,7 procent). Maar wel is voor het eerst aangetoond dat het mogelijk is om muizen te klonen door gebruik te maken van de kern van witte bloedcellen. Grootste voordeel van deze aanpak is toch wel dat de cellen gemakkelijk en zonder al te veel risico’s voor de donor verwijderd kunnen worden.