De kranten staan er bol van: het kabinet Schoof is gevallen. En natuurlijk is dat nieuws, maar heel bijzonder is een kabinetsval – helaas – niet.
Dat blijkt wel als we even in de geschiedenis duiken van de kabinetten die ons land vanaf 1945 hebben geregeerd. Dat zouden er – uitgaande van een zittingsduur van 4 jaar – 20 moeten zijn, maar het zijn er 31. Het geeft al wel aan dat Nederland meer kabinetten verslijt dan zou moeten en menig kabinet er dus vroegtijdig het bijltje bij neergooit. En dat klopt; een regeringsperiode van vier jaar blijkt voor veel Nederlandse kabinetten (veel) te lang te zijn.
Drie op een rij
Uit de recente geschiedenis kun je je ongetwijfeld nog wel wat gevallen kabinetten voor de geest halen. Het – op kabinet Schoof na – meest recente voorbeeld is Rutte IV (2022-2024); een kabinetscrisis over asiel werd de coalitie teveel. Het moet voor premier Mark Rutte een beetje als een déja vu hebben gevoeld. Want 2,5 jaar eerder was zijn vorige kabinet – Rutte III (2017-2022) ook al gevallen, vanwege de toeslagenaffaire. En daarmee hebben we nu – met kabinet Schoof erbij – dus alweer drie kabinetten op rij zien sneuvelen.
Zeldzaam succesje
Het laatste kabinet dat wel netjes vier jaar bleef zitten, was het in 2012 benoemde Rutte II. Dat kabinet was – in ieder geval als we puur naar de zittingsperiode kijken – een zeldzaam succesje in de recente politieke geschiedenis. Want ook de kabinetten ervoor redden het niet om vier jaar stand te houden. Zo zag premier Wim Kok zijn in 1998 gevormde kabinet kort voor de verkiezingen, naar aanleiding van een rapport over Srebrenica, sneuvelen. Daarop volgden de kabinetten Balkenende, die ook vroegtijdig vielen. Eenzelfde lot was het daaropvolgende kabinet Rutte I (2010-2012) beschoren. Dat alles maakte het daaropvolgende kabinet Rutte II (2012-2017) tot het eerste kabinet dat er sinds 1998 weer eens in slaagde om vier jaar te blijven zitten.
Van Lubbers tot Drees
Wie alleen de afgelopen 20 jaar van onze veel langere parlementaire geschiedenis vers in het geheugen heeft zitten, zou kunnen denken dat sneuvelende kabinetten een 21e eeuws verschijnsel zijn. Maar niets is minder waar. Ook in de vorige eeuw zijn er meerdere kabinetten geweest die er niet in slaagden vier jaar stand te houden. Het meest recente voorbeeld daarvan is kabinet Lubbers II, dat in 1989 de ontslagpapieren inleverde. Daarvoor, in 1982, overkwam het ook het kabinet Van Agt II – amper 8 maanden nadat het was geïnstalleerd. En in 1977 wist ook kabinet Den Uyl de regeerperiode nét niet vol te maken. Maar ook de decennia ervoor gingen gepaard met sneuvelende kabinetten: in de jaren zestig dat van Victor Marijnen en in de jaren vijftig wist ook Willem Drees zijn kabinet niet te redden.
In de parlementaire geschiedenis van ons land hebben dus heel wat kabinetten het onderspit moeten delven. Maar dat deden ze lang niet allemaal even snel. Het kortst zittende kabinet is Van Agt II, dat viel al na 261 dagen. Andere kabinetten ploeterden langer door, zoals dat van Den Uyl bijvoorbeeld, dat het 1683 dagen volhield en slechts twee maanden vóór de geplande verkiezingen viel.
Kortom: een val van het kabinet mag dan nieuws zijn, écht nieuw is het niet. Sterker nog, gezien het feit dat het laatste kabinet dat vier jaar bleef zitten alweer uit 2012 stamt, zou het inmiddels pas écht bijzonder zijn als een kabinet wél netjes zijn termijn volmaakt.