Hoe doe je onderzoek naar agressieve roofdieren die in besneeuwde gebieden wonen en zich niet vaak laten zien? Dat is de vraag waar wetenschappers al een tijd lang mee worstelen. Onderzoekers van het WNF hebben hierop inmiddels het antwoord gevonden: je kan bruikbaar DNA uit de sneeuwsporen halen. Het is voor het eerst dat dit is gelukt.
Grote roofdieren zoals ijsberen, maar ook lynxen en sneeuwluipaarden, zijn diersoorten die doorgaans in verafgelegen gebieden wonen. Nu ben jij daar in het dagelijks leven waarschijnlijk wel blij mee, maar voor wetenschappers ligt dat net even wat anders. Zo is het voor hen erg moeilijk om onderzoek te doen naar deze diersoorten. Om je een beeld te geven: de huidige manier draait vooral om het vinden van een ijsbeer, om deze vervolgens te fotograferen of te vangen. Die aanpak is behoorlijk arbeidsintensief. Bijkomend nadeel is dat je zo wel veel informatie over individuen kan verzamelen, maar het een stuk lastiger is om conclusies te trekken op populatieniveau.
Gebrek aan data
En dat zien we ook terug in de data die voor ijsberen, lynxen en sneeuwluipaarden voorhanden zijn. Zo is er bijvoorbeeld sprake van een gebrek aan data over populatiegroottes. En als je niet weet hoe groot een populatie ijsberen precies is, kun je ook niet monitoren hoe die populatiegrootte door de tijd heen verandert, laat staan dat je doeltreffende maatregelen kan treffen om noodlijdende populaties van de ondergang te redden. En dat is een probleem. Maar wetenschappers komen nu met een oplossing: ze hebben een manier bedacht om ijsberen – maar ook lynxen en sneeuwluipaarden – te tellen, zonder dat ze de dieren daarvoor hoeven te zien. Het enige wat ze moeten doen, is pootafdrukken van deze dieren vinden en bemonsteren.
Hoe werkt het precies?
Gert Polet is één van de wetenschappers die heeft meegewerkt aan het onderzoek en hij legt aan Scientias.nl uit hoe de nieuwe onderzoeksmethode werkt. “Als mensen eenmaal een pootafdruk hebben gevonden, wordt er eerst sneeuw verzameld. Deze sneeuw smelt en verandert uiteindelijk in smeltwater. Vervolgens wordt er een monster van dit smeltwater overgebracht in een cilinder en samengevoegd met een bufferoplossing.” Hierna wordt de cilinder koud opgestuurd naar het lab, waar technici het DNA vermenigvuldigen en concentreren om uiteindelijk te bepalen om welk individu het gaat.
De nieuwe methode is geknipt voor het inschatten van populatiegroottes, omdat er specifiek gekeken wordt naar DNA uit celkernen, zo legt Polet uit. “Technieken om DNA uit watermonsters en feces te halen bestaan al langer,” vertelt Polet. “Echter zijn deze technieken vooral gebaseerd op hoeveel mitochondriën in een cel voorkomen. Deze nieuwe techniek is gebaseerd op DNA uit celkernen, wat voor ieder individu uniek is.” En zo kunnen onderzoekers dus niet alleen vaststellen dat een verzameling pootafdrukken door ijsberen is achtergelaten, maar aan de hand van het DNA ook onthullen om hoeveel ijsberen het gaat. Het is wel iets lastiger om op deze manier genoeg DNA te verzamelen, zo erkent Polet. “Maar uiteindelijk is het wel beter om populatiegroottes in te schatten.” En dat het nu mogelijk is om die genetische informatie uit pootafdrukken te halen, mag volgens Polet toch wel een doorbraak worden genoemd.
Mogelijkheden voor burger-wetenschappers
Het mooie van deze nieuwe onderzoeksmethode is ook dat burger-wetenschappers hun steentje bij kunnen dragen. “Onderzoekers zelf zijn maar een beperkte tijd aanwezig in deze afgelegen gebieden,” legt Polet uit. “Voor de lokale bevolking, jagers en soms ook recreanten is dit niet altijd het geval. Zij zijn veel vaker en veel langer in een groot gebied aanwezig.” In theorie zouden deze groepen dan ook kunnen helpen bij het inschatten van populatiegroottes door pootafdrukken die ze tegenkomen, te bemonsteren en de monsters op te sturen naar onderzoekers, die er in het lab dan de benodigde genetische informatie aan kunnen onttrekken.
Toepassing op grote schaal
Wetenschappers zijn optimistisch dat de onderzoeksmethode kan helpen om grip te krijgen op de nu nog in nevelen gehulde populatiegrootte van ijsberen, lynxen en sneeuwluipaarden. En misschien zelfs wel meer dan dat. Zo denken onderzoekers inmiddels ook al na over andere toepassingen voor hun methode. “Denk hierbij bijvoorbeeld aan de toepasbaarheid voor andere soorten, zoals vogels en insecten,” laat Polet weten.
Daarnaast denken de onderzoekers momenteel ook na over manieren om plekken waar DNA ligt – zoals de genoemde pootafdrukken – gemakkelijker te kunnen vinden. “Zonder deze ‘DNA dragers’ kunnen we immers ook geen monsters nemen om te analyseren,” aldus Polet.