De indrukwekkende stekels komen voort uit de nekwervels en buigen opvallend genoeg naar voren.
De dinosaurus leefde zo’n 140 miljoen jaar geleden en is nu teruggevonden in Patagonië, Argentinië. Onderzoekers hebben de dinosaurus de naam Bajadasaurus pronuspinax gegeven. De naam verwijst naar het gebied waarin de dino is aangetroffen én de uitzonderlijke stekels die zich in de nek van de dinosaurus bevonden.
Stekels
De dinosaurus kan gerekend worden tot de sauropoda: plantenetende, vierpotige dinosaurussen die doorgaans behoorlijk groot waren en een lange nek en staart bezaten. Het waren opvallende verschijningen. Maar B. pronuspinax deed daar met zijn enorme stekels nog een schepje bovenop. Onderzoekers hebben twee van deze stekels teruggevonden, maar vermoeden dat er uit elke nekwervel van de dinosaurus zo’n stekel ontsprong.
De langste stekel die is teruggevonden, meet zo’n 60 centimeter (zie afbeelding hierboven, de witte stekel die zich over de kop van de dino buigt). Achter deze stekel bevonden zich waarschijnlijk nog langere exemplaren die een lengte konden bereiken van wel anderhalve meter.
Hypotheses
B. pronuspinax is zeker niet de eerste dinosaurus met stekels die is teruggevonden. Eerder werd – eveneens in Zuid-Amerika – al Amargasaurus cazaui ontdekt: deze dino leefde zo’n 15 miljoen jaar na B. pronuspinax en had ook lange stekels op zijn nek en rug. Over de functie van de stekels is al flink gediscussieerd. Sommige onderzoekers denken dat de stekels bedoeld waren om vrouwtjes te verleiden. Anderen denken eerder aan een defensieve functie. Weer andere onderzoekers denken dat de stekels een rol speelden in de opslag van reserves of het op peil houden van de lichaamstemperatuur.
Afschrikken
De ontdekkers van B. pronuspinax kunnen niet met zekerheid zeggen waar de dino zijn stekels voor gebruikte, maar ze hebben er zeker wel ideeën over. “Wij geloven dat de lange, puntige stekels – extreem lang en dun – op de nek en rug van Bajadasaurus en Amargasaurus mogelijke roofdieren moesten afschrikken,” aldus onderzoeker Pablo Gallina. Of ze er ook echt mee vochten, is onduidelijk. De lange, dunne stekels zien er vrij kwetsbaar uit. Het is echter mogelijk dat ze – net als de hoorns van veel moderne zoogdieren – bedekt waren met een laagje keratine, waardoor ze veel meer konden hebben dan je zo op het eerste gezicht zou zeggen.
De schedel van B. pronuspinax lijkt bovendien meer te onthullen over wat en hoe deze dino’s aten. Zo zitten de ogen vrij hoog in de schedel. Het wijst erop dat B. pronuspinax een groot deel van zijn tijd voorovergebogen stond om kleinere planten van de grond te kunnen nuttigen. Doordat de ogen zo hoog in de schedel zitten, kon de dino – terwijl zijn kop zich laag bij de grond bevond – toch de omgeving goed in de gaten houden.