Het jaar 1740 was een bijzonder exemplaar. Europa beleefde toen de koudste winter in 600 jaar. Het was maar liefst 4 graden kouder dan het huidige gemiddelde. Eindelijk lijken wetenschappers een verklaring te hebben gevonden voor de afwijkende temperaturen.
De winter van 1739-1740 was niet alleen op het Europese continent frisjes, ook in Azië en Noord-Amerika was het tussen de 35 en 70 graden noorderbreedte stukken kouder dan normaal. Vermoedelijk was het de koudste winter van de afgelopen bijna 300 jaar. Er lag overal een flink pak sneeuw en de rivieren bevroren. Het ijs was zelfs meer dan een halve meter dik. Het leidde tot grote problemen toen alles weer begon te smelten. Er waren grote overstromingen en vele gewassen, zoals aardappels en graan, gingen kapot. Ook veel vee en vissen overleefden de strenge winter niet. De hongersnood in Ierland in 1740 en 1741, waardoor meer dan een miljoen mensen stierven, is vermoedelijk een direct gevolg geweest van de extreme kou.
Het weer per dag
Eerder onderzoek heeft niets opgeleverd dat de kou kon verklaren. Daarom besloten onderzoekers van de Universiteit van Bern om met behulp van nieuwe meetmethodes en klimaatmodellen dit afwijkende seizoen nog eens te bekijken. Ze reconstrueerden het klimaat in die tijd per maand en keken zelfs naar de dagelijkse weerpatronen tussen oktober 1739 en juni 1740.
Hun nieuwe metingen vergeleken ze met weerdagboeken uit die tijd uit Gdańsk in Polen, Berlijn, Versailles en het Zwitserse Saint-Blaise. Ze merkten een aantal dingen op. Zo was de eerste helft van januari 1740 echt extreem koud, met zes standaarddeviaties onder de gemiddelde temperatuur in West-Europa. Die kou verspreidde zich daarna naar het zuiden en viel samen met een sterke stijging van de luchtdruk boven Scandinavië. Dit zorgde ervoor dat de koude lucht daar werd tegengehouden en naar het westen stroomde.
Koude maanden
In de periode daarna tot juni hing er een hogedrukgebied boven Ierland en trok koude lucht vanaf de Noord-Atlantische Oceaan over het Europese continent. Het leidde in maart en mei nog eens tot twee hele koude periodes. Ook de zomermaanden waren bijzonder koud en regenachtig.
In eerste instantie zochten de onderzoekers de verklaring in de Noord-Atlantische Oscillatie die zich in 1740 in een negatieve fase bevond. Dat wil zeggen dat de luchtdruk boven de Noord-Atlantische Oceaan zwakker is, waardoor de straalstroom koudere temperaturen en minder neerslag meebrengt. Maar deze bekende oceaancyclus was dat jaar eigenlijk vrij normaal en kon dus niet de oorzaak zijn van de extreme kou. Dus zochten de onderzoekers verder. Zou de Oost-Atlantische Oscillatie er dan iets mee van doen hebben? Die loopt niet van noord naar zuid, maar van oost naar west over de oceaan. Dit patroon maakte in 1740 voor het eerst een negatieve fase door sinds de metingen in 1421 begonnen. En toen hadden de onderzoekers beet: het lijkt er sterk op dat daardoor de temperaturen overal in Europa kelderden, waarbij het minder regende in het noorden en meer in het zuiden van het continent.
El Niño
De onderzoekers probeerden nog de El Niño’s in het model te verwerken, maar konden niet zeggen dat die van invloed waren geweest op het Noord- of Oost-Atlantische patroon. Het is ook wel erg lastig om met zekerheid te zeggen hoe de El Niño’s meer dan 300 jaar geleden plaatsvonden.
Tenslotte keken ze ook nog naar de uitbarsting van de Tarumae-vulkaan in Japan van 19 tot 31 augustus 1739, die weliswaar heftig was, maar toch nauwelijks invloed had op de Noord-Atlantische Oscillatie en het Oost-Atlantische patroon.
Nog veel onduidelijk
De winter van 1740 stond niet op zichzelf. Het was weliswaar de koudste in 600 jaar, maar ook de winters van 1741 en 1742 waren nog fors kouder dan gemiddeld. Gek genoeg was er daarvoor juist een periode van zo’n tien jaar met bijzonder mild weer. Het is vrijwel zeker dat het Oost-Atlantische patroon de verklaring vormt voor de extreem koude winter van 1740, maar hoe die negatieve fase plots kon ontstaan, blijft een raadsel.
De Noord-Atlantische Oscillatie betreft het wisselende verschil in luchtdruk tussen een lagedrukgebied bij IJsland en een hogedrukgebied bij de Azoren. Dit drukverschil heeft invloed op de windkracht en windrichting vanaf de oceaan naar Europa en beïnvloedt daarmee vooral in de winter het weer. Een groot verschil in luchtdruk tussen de twee gebieden leidt tot een positieve index en een klein verschil tot een negatieve index. Is er een groot drukverschil dan wordt in de winter zachte en vochtige oceaanlucht naar Europa gevoerd en is er een klein drukverschil dan komt de lucht zuidelijker aan land, waardoor de West-Europese winter meer een landklimaat krijgt en dus koud en droog is.