De meeste inheemse diersoorten vermijden de grote steden. In een wereld die steeds verder verstedelijkt, is dat een probleem voor het natuurbehoud. Over één soort hoeven we ons in ieder geval geen zorgen te maken: slakken zijn dol op de stad.
Voor veel soorten die van nature in bepaalde gebieden voorkomen, is het moeilijk om zich aan te passen aan veranderingen van hun habitat door bijvoorbeeld verstedelijking. Daardoor verkleint niet alleen hun leefruimte, maar is er ook veel meer vervuiling. Dat is over de hele wereld een thema dat natuurbeheerders bezighoudt, omdat stedelijke gebieden almaar groter worden.
512 diersoorten
Om de biodiversiteit in steden op peil te houden, moet eerst duidelijk zijn hoe het dierlijk leven in de stad eruitziet. Daarom is er een database, genaamd iNaturalist, waarin door wetenschappers én burgers soorten worden verzameld, die ze in steden waarnemen. Om de tolerantie van dieren te onderzoeken in een stedelijke omgeving hebben wetenschappers van de University of California, een zogenoemde stedelijke tolerantiescore berekend voor 512 van deze inheemse diersoorten in Zuid-Californië. Ze deelden de dieren in naar taxonomische groep, zoals zoogdieren, reptielen, amfibieën, vogels, vlinders, spinnen en slakken. Vervolgens keken ze hoe goed de soorten de stedelijke omgeving tolereerden en wogen factoren mee als licht- en geluidsvervuiling.
Ver weg van de stad
En wat bleek? Verreweg de meeste soorten bleven het liefst ver weg van de steden. Huisjesslakken en naaktslakken vormden de grote uitzondering. De vijf bestudeerde soorten kwamen juist meer voor in de steden dan op het platteland. Vlinders en motten waren daarentegen het meest anti-stad. Zoogdieren en reptielen hadden ook een hekel aan de drukte van het stedelijk gebied, terwijl het lieveheersbeestjes, spinnen en vogels minder uitmaakte, al hadden die ook een voorkeur voor rustigere regio’s.
Geen zorgen om de slak
Deze conclusies kunnen interessant zijn voor stedelijk planners over de hele wereld die de biodiversiteit in hun stad willen verbeteren. Misschien moeten zij bijvoorbeeld minder investeren in projecten om het aantal vlinders te vergroten of dat enkel proberen in grote parken. En over de slak hoeven ze zich dus niet druk te maken. Die redt zichzelf wel. Het onderzoek kan ook helpen om het succes van lokale initiatieven te beoordelen: heeft het wel of niet gewerkt om een bepaald dier uit te zetten in de stad? En in het algemeen is er zo een mooie database ontstaan met interessante info over het leven van diersoorten in steden.
Meer biodiversiteit
“In samenwerking met de stad Los Angeles hebben we geprobeerd te achterhalen hoe inheemse soorten zich verspreid hebben over de stad en hoeveel last of profijt ze hebben van het stedelijk leven. We hebben ontdekt dat stedelijke intensiteit negatief verband houdt met de hoeveelheid inheemse soorten in Los Angeles en dat in stadsdelen waar het drukker was meer soorten waren die daar goed tegen kunnen. Het doel is om uiteindelijk met onze methode te volgen of pogingen om de stedelijke biodiversiteit te vergroten, ook succesvol zijn”, besluiten de onderzoekers. Belangrijk, omdat het toch zonde zou zijn als veel diersoorten verdwijnen, omdat de mens zijn leefgebied almaar uitbreidt.
Ook in Nederland houden slakken wel van de steden. De gele slak komt zelfs meer in de stad voor dan op het platteland. Dat heeft te maken met de temperatuur: het is over het algemeen warmer in de stad, waardoor ook wel wordt gesproken van stedelijke hitte-eilanden. Daar gedijt de gele slak het best, omdat die door zijn lichtere kleur in vergelijking met de meeste andere huisjesslakken beter bestand is tegen warmte. Geel weerkaatst meer zonlicht, waardoor de dieren minder snel opwarmen. Zo kunnen de leefomstandigheden in de stad dus ook een positief effect hebben op soorten.