Een nieuw onderzoek steekt dagdromers een hart onder de riem. Het is geen tijdverspilling, maar getuigt van een efficiënt brein!
Dat schrijven onderzoekers in het blad Psychological Science. Ze legden een groep proefpersonen één of twee simpele taken voor. Bijvoorbeeld op een knop drukken wanneer een bepaalde letter op het scherm verscheen. Vervolgens vroegen de onderzoekers de proefpersonen regelmatig waar ze aan dachten: aan de taak die ze gekregen hadden of aan iets anders? En aan het eind van het experiment werd de capaciteit van het werkgeheugen vastgesteld.
Verband
Al snel doken er verbanden op. Zo bleken mensen die meer dagdroomden ook een grotere capaciteit te hebben. En hoewel ze meer dagdroomden, ging dat opvallend genoeg niet ten koste van hun prestaties. “Dit onderzoek suggereert dat mensen wanneer een taak niet heel moeilijk is, nog werkgeheugen over hebben en dat gebruiken om aan andere dingen te denken,” vertelt onderzoeker Jonathan Smallwood in een persbericht.
Afleiding
In een ander experiment kregen mensen ook een simpele taak, alleen werden ze tijdens de taak veel afgeleid. Toen verdween het verband tussen dagdromen en werkgeheugen. Logisch: de mensen hadden nu al hun aandacht nodig om de opdracht te volbrengen.
Het onderzoek laat zien dat dagdromen mede mogelijk wordt gemaakt door het werkgeheugen. Ook bewijst het dat dagdromen niet per definitie een zwakte is. Het is heel efficiënt. Maar de onderzoekers benadrukken dat het lang niet altijd efficiënt blijft. Soms dwalen onze gedachten te ver af en kunnen we ons niet meer op onze taak richten. In een volgend onderzoek hopen wetenschappers te achterhalen hoe we dat kunnen voorkomen, oftewel hoe we ervoor kunnen zorgen dat het werkgeheugen enkel voor doeleinden die wij belangrijk vinden, wordt gebruikt.