De prevalentie is in de afgelopen decennia meer dan verdrievoudigd. En de COVID-19-pandemie heeft mogelijk bijgedragen aan deze verergering, zo vermoeden onderzoekers.
Bijziendheid, ook wel myopie genoemd, is een visuele aandoening waarbij mensen moeite hebben met het zien van objecten in de verte, terwijl ze dichtbij goed kunnen zien. Het ontwikkelt zich meestal in de kindertijd en kan verergeren naarmate iemand ouder wordt. In een nieuwe studie hebben onderzoekers bestudeerd hoe het met de ooggezondheid van jongeren wereldwijd gesteld is. En de bevindingen zijn tamelijk zorgelijk.
Studie
De laatste wereldwijde beoordeling van bijziendheid dateert van 2015. Om een actueler beeld te krijgen hebben onderzoekers de huidige en toekomstige prevalentie tot 2050 geschat voor 5- tot 19-jarigen. Ze gebruikten daarvoor alle relevante studies en overheidsrapporten die tot juni 2023 zijn gepubliceerd. In totaal bestond de analyse uit 276 studies waarin meer dan 5 miljoen kinderen en tieners zijn onderzocht, met bijna 2 miljoen gevallen van bijziendheid, afkomstig uit 50 landen in Azië, Europa, Afrika, Oceanië, en Noord- en Latijns-Amerika.
Verdrievoudiging
De analyse toont aan dat de algehele prevalentie meer dan verdrievoudigd is tussen 1990 en 2023. Heel concreet steeg het van 24 procent in de periode 1990-2000 naar 25 procent tussen 2001 en 2010. Maar daarna volgden veel grotere stijgingen naar 30 procent in 2011-2019 en 36 procent in 2020-2023. Dit betekent dat ongeveer 1 op de 3 kinderen en tieners tegenwoordig bijziend is.
Verschillen
De onderzoekers ontdekten ook enkele opvallende verschillen. Zo blijkt dat bijziendheid veel vaker voorkomt in lage- en middeninkomenslanden dan in hoge-inkomenslanden. Tussen 1990 en 2023 was het hoogste percentage te vinden in Japan en het laagste in Paraguay.
Factoren
Het team ontdekte ook enkele factoren die verband houden met een hogere prevalentie van bijziendheid. Het blijkt vooral mensen te treffen die in Oost-Azië (35 procent) of in stedelijke gebieden (29 procent) wonen. Daarnaast komt het vaker voor bij meisjes (34 procent), jongeren (47 procent) en mensen met een hoge (middelbare) opleiding (46 procent).
2050
Al met al laten de bevindingen zien dat bijziendheid onder jongeren de afgelopen decennia dus zorgwekkend snel is toegenomen. Bovendien verwachten de onderzoekers dat deze trend zich zal voortzetten. Op basis van de gegevens wordt verwacht dat de wereldwijde prevalentie tegen 2030 zal stijgen tot 600 miljoen gevallen. Vervolgens zal dit aantal doorgroeien naar meer dan 740 miljoen tegen 2050. Dit betekent dat ongeveer 40 procent van de wereldwijde jongeren tegen die tijd bijziend zal zijn.
Verwachting
Lage- en middeninkomenslanden zullen naar verwachting een hogere prevalentie van bijziendheid hebben dan hoge-inkomenslanden, met een geschat percentage van 41 procent tegen 2050. Azië zal de hoogste cijfers laten zien, met percentages van 52 procent in 2030, 62 procent in 2040 en 69 procent in 2050. Daarnaast wordt verwacht dat de prevalentie van bijziendheid hoger zal zijn bij meisjes dan bij jongens. In 2030 is dat 33 procent tegenover 31 procent, in 2040 40 procent tegenover 35,5 procent en in 2050 42 procent tegenover 37,5 procent.
Verklaring
Wat er aan de opvallende stijging ten grondslag ligt? De onderzoekers wijzen erop dat de COVID-19-pandemie mogelijk heeft bijgedragen aan de sterke toename van bijziendheid na 2020. “Er zijn aanwijzingen dat er een verband bestaat tussen de pandemie en een versnelde achteruitgang van het zicht bij jongvolwassenen,” zo schrijven de onderzoekers. Ze stellen als mogelijke verklaring voor de geografische verschillen dat mensen in Oost- en Zuid-Azië een snelle economische groei hebben doorgemaakt, wat samenvalt met de grootste toename van bijziendheid. Daarnaast is er een verband gevonden tussen de lengte en de start van het onderwijs en de ontwikkeling van bijziendheid. Dat komt mogelijk omdat dit vaak gepaard gaat met meer tijd die binnen wordt doorgebracht, bijvoorbeeld met lezen, schrijven en werken op een computer. Dit kan leiden tot extra belasting van de ogen, vooral bij jonge kinderen die nog in ontwikkeling zijn. “Het wijst erop dat de vroege start van formeel onderwijs in sommige Oost-Aziatische landen mogelijk bijdraagt aan deze aandoening,” verklaren de onderzoekers. De verschillen in prevalentie tussen jongens en meisjes kunnen mogelijk verklaard worden doordat meisjes sneller in de puberteit komen en minder tijd buiten doorbrengen.
De onderzoekers pleiten voor een verhoogde aandacht voor de gezondheid van de ogen, met nadruk op meer buitenspel en minder schermtijd voor kinderen en tieners. “Als dit niet worden aangepakt, zou bijziendheid in de toekomst een aanzienlijke wereldwijde gezondheidslast kunnen worden,” besluiten de onderzoekers.